In een recent arrest van het hof van beroep te Brussel brengt het hof meer duidelijkheid omtrent de verhouding tussen de GDPR en het gebruik van niet-gepseudonimiseerde vonnissen en arresten. In dit arrest oordeelde het hof dat het gebruik van een niet-gepseudonimiseerd vonnis als bewijsstuk in de concrete context van de voorliggende gerechtelijke procedure geen schending van de GDPR vormde.
Gebruik van niet-gepseudonimiseerd vonnis was rechtmatig
Een natuurlijke persoon had via de stakingsrechter geprobeerd te verhinderen dat een rechtspersoon een vonnis waarin zijn naam vermeld stond als bewijs zou gebruiken in een andere procedure. Volgens de betrokkene was dat een onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens. Het hof verwierp deze vordering en stelde dat het gebruik van het integrale, niet-gepseudonimiseerde vonnis rechtmatig was op grond van artikel 6, lid 1, f) AVG (gerechtvaardigd belang).
Het hof benadrukt dat het recht op bewijsvoering zwaar doorweegt. Partijen hebben een "volledige appreciatievrijheid" om te bepalen welke bewijsmiddelen zij inzetten. Beperkingen aan de bewijsvoering zijn slechts mogelijk in "marginale gevallen".
Daarbij speelde in dit geval mee dat de verwerking plaatsvindt in de “beschutte context” van de gerechtelijke procedure, waarbij enkel de procespartijen en de rechter toegang hebben tot de persoonsgegevens. De openbaarheid van de behandeling doet daar volgens het hof geen afbreuk aan.
Niet-gepseudonimiseerde vonnissen mogen wanneer noodzakelijk
Het hof oordeelde dat vonnissen zonder pseudonimisering mogen worden gebruikt wanneer dat noodzakelijk is voor een correcte appreciatie van het bewijs. In deze zaak was pseudonimisering zinloos omdat de betrokkene zelf procespartij was in de zaak waar het betrokken vonnis zou gebruikt worden en het er bovendien net om ging om eerder gedrag in zijn hoofde te kunnen bewijzen.
Het arrest verduidelijkt ook dat de stakingsrechter terughoudend moet zijn om in te grijpen in de bewijsvoering van een lopende juridische procedure. Slechts bij een manifeste schending van de regels inzake gegevensbescherming en wanneer er minder intrusieve alternatieven beschikbaar zijn, kunnen beperkingen worden opgelegd.
Voor advocaten betekent dit arrest uiteraard niet dat alle vonnissen zomaar integraal mogen worden gebruikt. De reflex van minimale gegevensverwerking blijft belangrijk, zoals aanbevolen in de GDPR-wijzer.
Wanneer men een vonnis of een arrest wil aanwenden om een rechtsprincipe te illustreren zal het uiteraard zaak zijn de namen van de partijen te pseudonimiseren. Maar waar niet-gepseudonimiseerde vonnissen relevant zijn voor de bewijsvoering en de verwerking plaatsvindt binnen een gerechtelijke procedure, biedt dit arrest echter een belangrijke rechtvaardigingsgrond op basis van artikel 6, lid 1, f) AVG. In dit laatste geval moet men er bovendien ook over waken om de namen van de andere partijen die in het vonnis worden vernoemd en tegen wie men geen bewijs wil voeren, alsnog pseudonimiseert.