28/07/22

De overheid beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid bij benoemingen

De overheid beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid bij benoemingen. Dit wordt nog eens bevestigd door de Raad van State in het arrest nr. 254.217 van 4 juli 2022:

‘9.2. Het gelijkheidsbeginsel inzake benoemingen in openbare ambten, zoals vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, krachtens hetwelk iedere burger gelijke toegang heeft tot de openbare ambten, houdt in dat de aanspraken en verdiensten van de kandidaten daadwerkelijk moeten worden onderzocht en vergeleken, en dit op basis van objectieve, redelijke en pertinente criteria die in relatie staan tot de te begeven betrekking.  

Het vergelijken van de aanspraken en verdiensten van de kandidaten impliceert dat ze tegen elkaar worden afgezet om de gelijkenissen en de verschillen te doen uitkomen, in het licht van het te verlenen ambt. De overheid beschikt daarbij over een ruime discretionaire bevoegdheid, die echter de redelijkheid als grens heeft. Op grond van deze discretionaire bevoegdheid kan zij de beoordelingscriteria en het gewicht dat aan de verschillende criteria gehecht moet worden, bepalen. De Raad van State mag zich desbetreffend niet in de plaats van de overheid stellen. De Raad is desgevraagd wel bevoegd om na te gaan of de benoemende overheid de haar ter zake toegekende appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, met name of zij is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij deze correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan binnen de grenzen van de redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen.

9.3.  Geen algemene regel verplicht de benoemende overheid ertoe om de vergelijking van de kandidaturen te beperken tot uitdrukkelijk vooraf opgesomde profielvereisten of beoordelingscriteria, zolang maar de gehanteerde criteria kenbaar zijn doordat ze worden vermeld of minstens duidelijk blijken uit de concrete gegevens, dat ze objectief en pertinent zijn ten aanzien van de te begeven functie en dat ze op een gelijke wijze op alle kandidaten worden toegepast.

9.4. Binnen de grenzen van zijn discretionaire bevoegdheid heeft de raad van bestuur beslist om de kandidaten te selecteren op specifieke competenties die ontbraken in de raad van bestuur. Daarbij werden vijf essentiële deskundigheden in aanmerking. Vier van deze vijf essentiële deskundigheden – meer bepaald kennis van ICT, sociaal beleid, de bouwsector en energiezuinigheid, en audit – werden vermeld bij de omschrijving van het gezochte profiel in de oproep tot kandidaatstelling. De kandidaten hebben hun kandidatuur op deze deskundigheden kunnen richten. 

9.5. Wat verzoekers kritiek op het profiel inzake juridische kennis betreft, moet worden vastgesteld dat deze deskundigheid inderdaad niet als dusdanig in de oproep werd vermeld. Gelet op het gestelde onder randnummer 9.3, hoeft dit evenwel niet automatisch tot onwettigheid te doen besluiten. Bovendien werpt de verwerende partij met betrekking tot deze kritiek op goede grond tegen dat verzoeker zelf jurist is, zodat niet kan ingezien worden, en verzoeker te dezen ook niet verduidelijkt, welk belang hij heeft bij zijn kritiek op de invoeging van een juridisch profiel. In zoverre verzoeker nog aanvoert dat de verklaring in de brief van 7 maart 2018 dat tijdens de raadszitting van 12 december 2017 nog een competentie werd toegevoegd “volkomen vals” is, dient te worden vastgesteld dat verzoeker geen klacht wegens valsheid in geschrifte bij de daartoe bevoegde rechter blijkt te hebben ingesteld.’

Referentie: PUB507233

dotted_texture