31/05/19

Jeugdvakantie, seniorvakantie, Europese vakantie: De alternatieven voor werknemers die geen recht hebben op wettelijke vakant…

De zomerperiode nadert met rasse schreden … Het is een periode waarin de meeste werknemers vakantie wensen te nemen. Toch heeft niet iedereen recht op wettelijke vakantie. Wat zijn dan de alternatieven om toch betaald verlof te kunnen genieten?

Jonge werknemers aan het begin van hun beroepsloopbaan of werknemers die een beroepsactiviteit hervatten na een loopbaanonderbreking hebben in principe geen vakantiedagen tijdens het jaar van hun indiensttreding of werkhervatting. Er bestaan echter alternatieven zodat ze toch vakantie kunnennemen.

I. Jeugdvakantie

Jongeren die hun studies beëindigen en voor de eerste maal in dienst worden genomen met een arbeidsovereenkomst hebben geen recht op volledige wettelijke vakantie omdat ze tijdens het vakantiedienstjaar geen of onvolledige prestaties hebben verricht.

Voorbeeld: Een jongere beëindigt zijn studies in juni 2018 en wordt vanaf 1 september 2018 als bediende in dienst genomen. In 2019 heeft hij geen recht  op volledige wettelijke vakantie want hij heeft slechts 4 maanden gewerkt in tijdens het jaar 2018.  Hij heeft dan ook recht op 4 x 2 = 8 vakantiedagen in een arbeidsregeling van 6 dagen per week.

Ter herinnering: Het vakantiedienstjaar (2018) = het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin vakantie wordt genomen en waarvan de prestaties als basis dienen voor het recht op vakantie in het volgende jaar. Het vakantiejaar (2019) = het jaar waarin vakantie wordt genomen.

Om dit te verhelpen, werd voorzien in een recht dat men "jeugdvakantie" noemt. Deze reglementering biedt de mogelijkheid bijkomende vakantiedagen toe te kennen aan jongeren die hun studies beëindigen zodat ze hun wettelijke vakantie kunnen vervolledigen. Deze bijkomende vakantiedagen worden gefinancierd door de RVA.

Voorwaarden:

Om recht te hebben op jeugdvakantie moet de jongere verschillende cumulatieve voorwaarden vervullen:

- De leeftijd van 25 jaar niet bereikt hebben op 31 december van het vakantiedienstjaar;

- Zijn studies (of zijn leertijd of erkende opleiding) hebben beëindigd tijdens het vakantiedienstjaar;

- Gedurende minstens één maand verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst (arbeider of bediende) door een of meer werkgevers tijdens het vakantiedienstjaar. Deze tewerkstelling moet minstens 13 effectieve of gelijkgestelde arbeidsdagen omvatten. De indiensttreding moet in het jaar van de beëindiging van de studies plaatshebben;

- Verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst (arbeider of bediende) op het ogenblik dat de jeugdvakantie wordt genomen;

- Vooraf zijn recht op wettelijke vakantie hebben opgebruikt want het betreft een aanvullende regeling;

- Tijdens het vorige jaar niet de voorwaarden hebben vervuld om jeugdvakantiedagen te bekomen (ongeacht of deze dagen al dan niet werden genomen);

- Geen beroeps- of vervangingsinkomen genieten voor de jeugdvakantiedagen.

Duur van de jeugdvakantie:

De jongere heeft recht op 4 weken vakantie in zijn arbeidsregeling, te verminderen met de wettelijke vakantie verworven op basis van zijn effectieve of gelijkgestelde dagen tijdens het vakantiedienstjaar.

Voorbeeld: In bovenvermeld geval heeft de jonge werknemer recht op 24 – 8 = 16 aanvullende vakantiedagen gefinancierd door de RVA.

Jeugdvakantiegeld:

De jeugdvakantie wordt gefinancierd door de RVA. Voor de jeugdvakantie ontvangt de jongere een werkloosheidsuitkering, "jeugdvakantie-uitkering" genoemd.

De uitkering bedraagt 65% van het gemiddelde brutodagloon. Hierbij houdt men rekening met het verdiende loon op het ogenblik dat de eerste jeugdvakantiedag wordt genomen. Voor bedienden met een vast maandloon volstaat het dit bedrag te delen door 26.

Het referteloon is begrensd tot 2.297,90 EUR (2019). Het maximumbedrag van de uitkering bedraagt 57,45 EUR per dag in een arbeidsregeling van 6 dagen per week.

De uitkering is niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Er wordt wel 10.09% bedrijfsvoorheffing ingehouden op het bedrag van de uitkering.

II. Seniorvakantie

De reglementering van de seniorvakantie is erop gericht werkhervatting door oudere werknemers aan te moedigen. Het principe is hetzelfde als dat van de jeugdvakantie, namelijk oudere werknemers die het werk hervatten bijkomende vakantie toekennen om hun wettelijke vakantie te vervolledigen en hen de mogelijkheid te geven 4 weken vakantie te nemen in hun arbeidsregeling. Deze bijkomende vakantie wordt eveneens gefinancierd door de RVA.

Voorwaarden:

Om recht te hebben op seniorvakantie moet de werknemer verschillende cumulatieve voorwaarden vervullen:

- Minstens 50 jaar zijn op 31 december van het vakantiediesntjaar;

- Geen recht hebben op volledige wettelijke vakantie tijdens het vakantiejaar als gevolg van een periode van volledige werkloosheid of invaliditeit (na één jaar ziekte) tijdens het vakantiedienstjaar. Onderbrekingen om andere redenen (verlof zonder wedde, tijdskrediet, loopbaanonderbreking enz.) geven dan ook geen recht op seniorvakantie;

- Verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst (arbeider of bediende) op het ogenblik dat de seniorvakantie wordt genomen;

- Vooraf zijn recht op wettelijke vakantie hebben opgebruikt want het betreft een aanvullende regeling;

- Gen beroeps- of vervangingsinkomen genieten voor de seniorvakantiedagen.

In tegenstelling tot de jeugdvakantie is het recht op seniorvakantie niet eenmalig. Een werknemer die al seniorvakantie heeft bekomen en opnieuw aan de voorwaarden voldoet, kan ze nog altijd genieten.

Duur van de seniorvakantie:

De werknemer heeft recht op 4 weken vakantie in zijn arbeidsregeling, te verminderen met de wettelijke vakantie verworven op basis van zijn effectieve of gelijkgestelde dagen tijdens het vakantiedienstjaar.

Seniorvakantiegeld:

De seniorvakantie wordt gefinancierd door de RVA. Voor de seniorvakantie ontvangt de werknemer een werkloosheidsuitkering, "seniorvakantie-uitkering" genoemd. De berekeningsregels voor deze uitkering zijn dezelfde als voor de jeugdvakantie.

III. Europese vakantie

De reglementering van de Europese vakantie heeft tot doel een recht op betaalde vakantie te geven aan personen die een loontrekkende activiteit aanvatten of hervatten en dit vanaf het jaar van aanvatting of hervatting hoewel ze geen effectieve of gelijkgestelde prestaties hebben tijdens het vakantiedienstjaar.

Deze regeling is een aanvulling op het stelsel van de jaarlijkse vakantie. Ze vervolledigt het recht op vakantie voor sommige werknemers die geen of slechts gedeeltelijk recht hebben op de dagen jaarlijkse vakantie (4 weken in hun arbeidsregeling). De verworven dagen jaarlijkse vakantie moeten dan ook in mindering worden gebracht van de dagen Europese vakantie.

Een werknemer kan enkel dagen Europese vakantie bekomen op voorwaarde dat hij de dagen jaarlijkse vakantie heeft opgebruikt waarop hij aanspraak kan maken op basis van zijn prestaties tijdens het vakantiedienstjaar. Hij kan dus pas Europese vakantie aanvragen als al zijn dagen jaarlijkse vakantie zijn opgebruikt.

Een werknemer kan niet alleen tijdens het jaar van aanvatting of hervatting Europese vakantie bekomen, maar ook tijdens het volgende jaar.

De regeling van de Europese vakantie staat los van de regeling van de jeugdvakantie of de seniorvakantie. De twee regelingen mogen echter worden gecumuleerd zonder dat vier weken vakantie worden overschreden. De werknemer moet dus kiezen tussen de twee regelingen.

In tegenstelling tot de jeugd- en seniorvakantie wordt de Europese vakantie niet gefinancierd door de RVA maar via een voorschot op het dubbel vakantiegeld van het volgende jaar.

Voor de voorwaarden van het recht op Europese vakantie en de berekening van het Europees vakantiegeld verwijzen we u naar ons vorige artikel over dit onderwerp.

IV. Algemene regels

In tegenstelling tot het stelsel van de jaarlijkse vakantie zijn deze 3 aanvullende regelingen een facultatief recht en geen verplichting voor de werknemers die er aanspraak op kunnen maken.  De werkgever kan zijn werknemers dan ook niet verplichten hun aanvullende vakantie op te nemen en de werknemers zijn niet verplicht ze op te nemen. Als een werknemer daarentegen de voorwaarden vervult en zijn aanvullende vakantie geheel of gedeeltelijk wil opnemen, kan de werkgever zich er niet tegen verzetten.

De vaststelling van de vakantiedagen gebeurt uiteraard volgens dezelfde regels als de wettelijke vakantie en dus met instemming van de werkgever.

Valentin BROQUET - Legal Advisor

dotted_texture