04/10/17

Kapitaalherschikkingen en dividendbelasting in familiebedrijven na het Zomerakkoord : quo vadis ?

Ongetwijfeld zal de lezer van dit artikel het verhaal van het zomerakkoord op de voet gevolgd hebben, een verhaal dat op vandaag nog moet worden omgezet in wetteksten maar desalniettemin al heel wat stof heeft doen opwaaien. Eén van de opmerkelijke maatregelen die werd ingeschreven in het zomerakkoord, is de maatregel waarbij kapitaalverminderingen vanaf 2018 fiscaal niet langer volledig belastingvrij kunnen worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Op vandaag kan een terugbetaling van datgene wat de aandeelhouders hebben ingebracht in hun vennootschap – het fiscaal gestort kapitaal – belastingvrij aan de aandeelhouders worden uitgekeerd middels een kapitaalvermindering. Vanaf 2018 zal dat niet langer het geval zijn : kapitaalverminderingen zullen verhoudingsgewijze moeten worden aangerekend op het fiscaal gestort kapitaal en op de belaste reserves. Het gedeelte van de kapitaalvermindering dat moet worden aangerekend op de belaste reserves kwalificeert als een dividenduitkering; gevolg hiervan is dat op dit gedeelte de roerende voorheffing ad 30 % verschuldigd is. Het gedeelte van de kapitaalvermindering dat wordt aangerekend op het fiscaal gestort kapitaal blijft zoals voorheen onbelast. Deze maatregel nodigt uit tot een reflectie over het fiscaal lot van toekomstige kapitaalherschikkingen en dividenduitkeringen binnen familiebedrijven.

Uitkering dividend & liquidatieboni – standaardtarief 30%

Voor 2012 bedroeg het standaardtarief van de roerende voorheffing op dividenduitkeringen 25% om met ingang van 1 januari 2016 27% te bedragen. Sedert begin dit jaar werd dit standaardtarief op 30% gebracht.  
Voor liquidatie-uitkeringen toegekend voor 1 oktober 2014, bedroeg het tarief van de roerende voorheffing vooralsnog 10%. Sedertdien is het standaardtarief van de roerende voorheffing op dividenduitkeringen evenzeer van toepassing op uitkeringen van liquidatieboni.

Uitkering liquidatiereserves – anticipatieve heffing 10% (+ eventueel 5%)

KMO’s kunnen middels het betalen van een anticipatieve heffing van 10% op de winst van het boekjaar na vennootschapsbelasting een zogenaamde liquidatiereserve aanleggen die later op het ogenblik van de vereffening van de vennootschap belastingvrij kan worden uitgekeerd. Enige voorwaarde daartoe is dat de betrokken KMO kwalificeert als een kleine vennootschap in de zin van de vennootschapswet voor het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve wordt aangelegd.    Worden na 5 jaar uit de liquidatiereserves dividenden uitgekeerd vooraleer de vennootschap in vereffening is, dan zullen deze dividenden onderworpen worden aan een bijkomende roerende voorheffing van 5%. In voorkomend geval bedraagt de totale belastingdruk op deze uitkeringen 15% (10% + 5%), of de helft van het standaardtarief van de roerende voorheffing op dividenduitkeringen.  Als de uitkering evenwel plaatsvindt binnen de 5 jaar na aanleg van de betrokken liquidatiereserve, dan worden de dividenden onderworpen aan een bijkomende roerende voorheffing van 20%. Deze uitkeringen ondergaan bijgevolg eenzelfde belastingdruk ad 30% (10% + 20%) als gewone dividenduitkeringen.

Kapitaalverminderingen uit interne liquidaties van 2014 – anticipatieve heffing 10%

Zoals hoger aangehaald werd het tarief van de roerende voorheffing op uitkeringen van liquidatieboni met ingang van 1 oktober 2014 gebracht van 10% op 25% (thans 30%). Om te voorkomen dat vennootschappen massaal werden vereffend voor 1 oktober 2014 werd voorzien in een overgangsregeling. Ook als intussen niet tot liquidatie werd overgegaan, kon men vooralsnog tijdelijk het voordeel genieten van het verlaagd tarief van 10%. Daartoe was vereist dat de belaste reserves zoals deze werden goedgekeurd door de algemene vergadering uiterlijk op 31 maart 2013, uitgekeerd werden als dividend tegen een belasting van 10% en vervolgens het netto verkregen dividend werd geïncorporeerd in het kapitaal, een zogenaamde interne liquidatie. De kapitaalverhoging moest onmiddellijk en uiterlijk tijdens het belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 oktober 2014 gebeuren.   

Een latere vermindering van het kapitaal gevormd door de interne liquidatie, vormt geen dividenduitkering en kan dus net zoals een gewone kapitaalvermindering belastingvrij plaatsvinden. Wel is daartoe vereist dat de kapitaalvermindering niet gebeurt binnen de 8 jaar na de kapitaalverhoging; voor KMO – vennootschappen werd deze termijn teruggebracht op 4 jaar.

Ingeval de kapitaalvermindering binnen deze sperperiode van 8 of 4 jaar plaatsvindt, wordt het bedrag van de kapitaalvermindering in fiscalibus als een dividend aanzien en is een bijkomende roerende voorheffing verschuldigd van 15 %, 10% of  tot 5% naargelang het tijdstip waarop de kapitaalvermindering plaatsvindt.

Kapitaaluitkeringen anno 2018 – belastingheffing van 0% tot 30%   

Ons fiscaal wetboek bepaalt op vandaag uitdrukkelijk dat een terugbetaling van fiscaal gestort kapitaal in uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van het kapitaal overeenkomstig de vennootschappenwet geen dividend vormt en bijgevolg belastingvrij kan plaatsvinden.   

Het fiscaal gestort kapitaal wordt gevormd door alle inbrengen in geld of in natura van aandeelhouders in de vennootschap. Sedert begin dit jaar geldt hierop één belangrijke uitzondering : inbrengen van aandelen van een vennootschap door een natuurlijk persoon in een andere vennootschappen vormen slechts werkelijk gestort kapitaal ten belope van de aanschaffingswaarde van deze aandelen in hoofde van de inbrenger; worden deze aandelen voor een hogere waarde dan deze aanschaffingswaarde ingebracht in de vennootschap, dan wordt dit gedeelte van het kapitaal als een belaste reserve aangemerkt. Dit geldt niet enkel voor inbrengen in binnenlandse vennootschappen maar evenzeer voor inbrengen in buitenlandse vennootschappen …..     

De oprichting van een holding door de inbreng van aandelen met een aanzienlijke meerwaarde vanuit de idee een even aanzienlijk fiscaal gestort kapitaal te vormen dat vroeg of laat belastingvrij kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders mocht zich daartoe financieel de mogelijkheid voortdoen – het verhaal van de interne meerwaarden - is sedert dit jaar bijgevolg niet langer een geldig scenario ….    

Zoals aangehaald in de aanhef wordt het belastingregime van kapitaalverminderingen door het zomerakkoord vanaf 2018 verder gewijzigd: het bedrag van de kapitaalvermindering zal fiscaal niet meer uitsluitend worden aangerekend op het fiscaal gestort kapitaal maar verhoudingsgewijs op het fiscaal gestort kapitaal en op de belaste reserves. Het gedeelte van de kapitaalvermindering dat wordt aangerekend op de belaste reserves vormt een dividend met als gevolg dat ten belope van dit gedeelte van de kapitaalvermindering de roerende voorheffing ad 30% verschuldigd is. De inschatting mag zijn dat niet enkel zal gelden voor kapitaalverminderingen bij binnenlandse vennootschappen maar evenzeer voor kapitaalverminderingen bij buitenlandse vennootschappen. Niet onbelangrijk is dat naar verluidt kapitaalverminderingen uit ‘interne liquidaties’ buiten schot zouden blijven.   

De hoegrootheid van de belastingheffing bij kapitaalverminderingen zal bijgevolg vanaf 2018 afhankelijk zijn van de hoegrootheid van belaste reserves binnen de vennootschap. Zijn in de vennootschap zo goed als geen belaste reserves aanwezig, dan zal deze belastingheffing verwaarloosbaar zijn. Wordt het eigen vermogen van de vennootschap quasi uitsluitend gevormd door belaste reserves, dan zal deze belastingheffing de 30% benaderen. Fiscaal gezien kan het bijgevolg aangewezen zijn kapitaalverminderingen door te voeren op een ogenblik dat er relatief beperkte belaste reserves aanwezig zijn binnen de vennootschap …...    

Kapitaalverminderingen anno 2017 – belastingvrij …..   

Zijn in de vennootschap relatief belangrijk belaste reserves aanwezig, dan kan worden overwogen nog voor het einde van het jaar een kapitaalvermindering door te voeren om zodoende de aanwezige overtollig liquide middelen alsnog belastingvrij uit te keren.    

Aan dit scenario an sich is weinig gelegen. Tot zijn essentie herleid zijn kapitaalverminderingen immers in eerste instantie bedoeld om middelen die een vennootschap niet langer nodig heeft in het kader van haar activiteiten uit te keren aan haar aandeelhouders. Van enige frustratie van de fiscale regelgeving lijkt in dit scenario dan ook niet onmiddellijk sprake.   

Het wordt een meer genuanceerd verhaal indien de betrokken vennootschap een holding is waarvan het fiscaal gestort kapitaal door natuurlijke personen werd gevormd door de inbreng van hun aandelen in werkvennootschappen – het verhaal van de interne meerwaarden zoals hoger reeds aangehaald. Zijn de overtollige liquide middelen reeds aanwezig binnen de werkvennootschappen bij de inbreng van de aandelen in de holding,  dan kan zich de problematiek van de algemene antimisbruikbepaling voorzien in artikel 344, §1 WIB’92 stellen. De algemene antimisbruikbepaling maakt het mogelijk verrichtingen die wezenlijk fiscaal geïnspireerd zijn te herkwalificeren rekening houdende met de gefrustreerde fiscale bepalingen; dit kan evenwel alleen wanneer de belastingplichtige in voorkomende geval niet kan hard maken dat andere dan fiscale beweegredenen aan de grondslag liggen van de betrokken verrichtingen. De antimisbruikbepaling is enkel van toepassing als de verrichtingen in kwestie dateren van 2012 of later.   

Dit is inzonderheid het geval indien de kapitaalvermindering wordt gefinancierd door de voorafgaandelijke overheveling van de overtollige liquide middelen van de werkvennootschappen naar de holding middels dividenduitkeringen. Deze dividenduitkeringen worden in hoofde van de holding quasi niet belast. In voorkomend geval zou de dividenduitkering door de werkvennootschappen aan de holding, gevolgd door de uitkering van het kapitaal door de holding aan de aandeelhouders kunnen worden geherkwalificeerd in een rechtstreeks dividenduitkering door de werkvennootschappen aan de aandeelhouders. Gevolg van deze herkwalificatie is dat op de kapitaalvermindering alsnog de roerende voorheffing op dividenduitkeringen ad 30% verschuldigd is.    

Het wordt evenwel een ander verhaal indien de holding ondertussen haar eigen toegevoegde waarde binnen de groep heeft bewezen en hierdoor blijkt dat de oprichting van de holding niet (wezenlijk) fiscaal geïnspireerd is. Hetzelfde geldt als ook andere dan zakelijke motieven (zelfs persoonlijke) aan de grondslag liggen van de oprichting van de holding en de kapitaalvermindering; de antimisbruikbepaling kan immers enkel doorwerken bij eenheid van opzet tussen oprichting en kapitaalvermindering. Enkel in dit geval kan de algemene antimisbruikbepaling uitwerking krijgen gelet op het grondwettelijk verankerd legaliteitsbeginsel dat maakt dat enkel een wet kan vastleggen wat belastbaar is en wat niet …. In deze lijkt de boodschap te zijn dat beter wordt voorkomen dan genezen !

Auteurs: Auteurs: Jan Sandra (advocaat-vennoot) & Anouck Sandra (advocaat-vennoot)

dotted_texture