16/12/15

Een publieke werkgever mag de hoofddoek verbieden volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Een arrest van 26 november 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) oordeelt dat het hoofddoekenverbod in de Franse publieke sector gesteund is op de traditionele Franse staatsbeginselen van neutraliteit en secularisme.

Het EHRM meent dat de staten over een ruime beoordelingbevoegdheid dienen te beschikken in de verzoening tussen het neutraliteitsprincipe en de godsdienstvrijheid.

Bijgevolg oordeelt het EHRM dat de beslissing om een arbeidsovereenkomst van een werkneemster niet te verlengen omwille van haar weigering zonder hoofddoek te werken, deze beoordelingsbevoegdheid niet overschrijdt wanneer de overheidsdiensten menen dat geen verzoening mogelijk is tussen het neutraliteitsprincipe en de godsdienstvrijheid.

1. De feiten

Een werkneemster wordt aangeworven als sociaal assistente in de dienst psychiatrie van een publiek ziekenhuis te Nanterre, Frankrijk. Zij wordt tewerk gesteld met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur. Na afloop van deze arbeidsovereenkomst, wordt een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde duur van één jaar.

Haar arbeidsovereenkomst wordt evenwel niet verlengd, omdat zij weigert zonder hoofddoek te werken en er hierop reeds klachten kwamen van patiënten.

De werkneemster acht het feit dat haar arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd echter onwettig omdat dit zou gemotiveerd zijn door haar geloofsovertuigingen als moslima.

De zaak wordt uiteindelijk voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gebracht. De werkneemster roept hiervoor een schending van de godsdienstvrijheid in.

2. Secularisme van de Staat en godsdientsvrijheid

Wat betreft de grond van de zaak oordeelt het EHRM dat er:

  • een aantasting is van het fundamenteel recht op godsdienstvrijheid;
  • die voorzien wordt door de wet; en
  • die een legitieme doelstelling nastreeft, te weten de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De gebruikers van de publieke psychiatrische dienst zijn immers kwetsbaar en beïnvloedbaar.
     

Het Hof dient vervolgens te onderzoeken of de beslissing om het contract van de werkneemster niet te verlengen, proportioneel is aan de nagestreefde doelstelling. Hierbij merkt het Hof eerst op dat rekening moet gehouden worden met de nationale context. Zo tracht Frankrijk het neutraliteitsprincipe en de godsdienstvrijheid te verzoenen om een evenwicht tussen verschillende fundamentele rechten te creëren. De Staat beschikt hierbij over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

De essentiële vraag is dus volgens het EHRM of deze beoordelingsbevoegdheid werd overschreden. Het EHRM merkt hierbij op dat:

  • het Hof reeds een strikte toepassing van de principes van secularisme en neutraliteit heeft aanvaard wanneer dit grondbeginselen zijn van de staat, hetgeen het geval is in Frankrijk. Deze principes zijn de uitdrukking een bepaalde relatieverhouding tussen de staat en de godsdiensten, die de onpartijdigheid veronderstelt van de staat ten opzichte van alle religies ten voordele van het pluralisme en de diversiteit;
  • het louter feit dat de overheid meer belang hecht aan deze principes dan aan de belangen van de werkneemster om haar geloofsovertuiging te uiten, maakt volgens het Hof geen schending van het EVRM uit. Het komt aan de nationale administratieve rechters toe om te oordelen of de overheid de vrijheid van denken van de overheidswerknemers niet disproportioneel aantast wanneer het neutraliteitsprincipe wordt ingeroepen.

Het Hof besluit dat het dragen van een hoofddoek door de werkneemster, een tekortkoming is op haar neutraliteitsverplichting, maar dat de impact hiervan op de uitoefening van haar functies in acht werd genomen om de ernst van deze tekortkoming te beoordelen en te beslissen om haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
 

Het Hof oordeelt bijgevolg dat de nationale autoriteiten hun beoordelingsbevoegdheid niet hebben overschreden door vast te stellen dat geen verzoening mogelijk is tussen de geloofsovertuigingen van de werkneemster en de verplichting om deze niet te uiten ingevolge de beginselen van neutraliteit en onpartijdigheid van de staat.

In een notendop:

Tot op heden waren de beslissingen van het EHRM in verband met de uiting van geloofsovertuigingen vooral toegespitst op de onderwijssector. Ook hier accepteerde het EHRM, grotendeels de principes van neutraliteit en secularisme van de staat als proportionele rechtvaardiging voor de aantasting van de godsdienstvrijheid.

In dit arrest lijkt het EHRM de nadruk te leggen op de beoordelingsbevoegdheid van de staten omtrent het evenwicht tussen hun grondbeginselen (bv. neutraliteit en secularisme) en de godsdienstvrijheid. Indien de staat oordeelt dat de beginselen van neutraliteit en secularisme belangrijker zijn, lijkt het EHRM een algemeen verbod op hoofddoeken dus toe te staan.

Gelieve evenwel te noteren dat deze beslissing enkel de publieke sector betreft. Het Hof van Cassatie van België heeft echter onlangs een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie omtrent de geldigheid van een algemene neutraliteitsverplichting in de private sector (zie het Sotra Nieuws hieromtrent)

dotted_texture