12/09/22

Fiscale zondaars: binnenkort van de weg geplukt?

Met een wet van 5 juli 2022 beoogt de wetgever om de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen (inclusief alimentatievorderingen) verder te faciliteren. Voor uitvoerbare douane- en accijnsschulden kan het voertuig van de belastingplichtige van de weg worden gehaald via beslag en, indien de schuld niet binnen een bepaalde termijn wordt voldaan, kan het voertuig verkocht worden ter aanzuivering van deze schulden.

De wet breidt deze invorderingsmogelijkheid uit: voortaan wordt deze regeling van toepassing op alle uitvoerbare fiscale schulden waarvan de FOD Financiën de dienst verzekert. De voertuigen van belastingplichtigen met fiscale schulden kunnen worden geïdentificeerd via – het toenemend aantal – ANPR camera’s (Automatic Number Plate Recognition) op de wegen en in politievoertuigen. Deze camera’s scannen alle nummerplaten en linken deze met de databanken van de Staat. De aanwezigheid van een fiscale schuld of het gebrek aan verzekering wordt vervolgens gesignaleerd aan de politiedienst.

’s Ochtends vertrekken met de wagen en ‘s avonds te voet thuiskomen. Wordt dit de realiteit in de nabije toekomst? We analyseerden het voor u.


Huidige situatie – Programmawet van 25 december 2016

Wanneer de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen (“AAD&A”) of de politie, bijvoorbeeld via een ANPR camera, op de openbare weg een voertuig ontdekt waarvan de titularis van de nummerplaat of de eigenaar schuldenaar is van een zekere en uitvoerbare schuld inzake douane en accijnzen of een uitvoerbare strafrechtelijke geldboete, kan de AAD&A een controle uitvoeren en aan de bestuurder vragen om meteen de verschuldigde sommen te voldoen. Het is daarbij irrelevant of de bestuurder dezelfde persoon is als de eigenaar van het voertuig of de titularis van de nummerplaat.

Bij niet-betaling van de verschuldigde sommen, kunnen de ambtenaren van de AAD&A of de politie het voertuig onmiddellijk in beslag nemen.

Als de verschuldigde sommen niet worden betaald binnen de tien werkdagen na de dag van afgifte of ontvangst van het beslagbericht, kan de bevoegde ontvanger het voertuig verkopen. De opbrengst van de verkoop wordt dan als volgt aangerekend: (1) op de douaneschulden, (2) op de kosten van de verkoop en het beslag, (3) op de schulden inzake accijnzen, en ten slotte (4) op de strafrechtelijke geldboetes. Het saldo wordt betaald aan de titularis van de nummerplaat of de voormalige eigenaar van het voertuig. Dit is een vrij directe en zelfs zeer radicale manier van invordering.

Uitbreiding door de wet van 5 juli 2022

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 juli 2022 stelt de wetgever vast dat het jammer is dat een eventueel surplus van de opbrengst van het voertuig niet kan worden aangewend ter aanzuivering van andere uitvoerbare schulden van de titularis van de nummerplaat of de eigenaar van het voertuig. Daarom besloot de wetgever om het hoger toegelichte systeem uit te breiden naar de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, zoals gedefinieerd in het Invorderingswetboek van 13 april 2019. 

Voor de fiscale schulden is dit een belangrijke uitbreiding, die onder meer de inkomstenbelastingen, voorheffingen en BTW betreft. Niettemin is dit enkel mogelijk als deze belastingen het voorwerp kunnen vormen van een (eerste) middel van gedwongen tenuitvoerlegging, dus na het verstrijken van de periode van één maand volgend op de aanmaning tot betaling en voor zover er geen administratieve of juridische procedure werd ingesteld. In de volgorde van toerekening komen deze schulden dan op de vijfde plaats, na de strafrechtelijke geldboetes.


Opmerkingen en besluit

De Raad van State heeft de wetgever in zijn advies terecht aangeraden om aan te tonen waarom de uitbreiding van een dergelijke radicale invorderingsmaatregel gerechtvaardigd is voor alle fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, zelfs als deze zeker en uitvoerbaar zijn. De Raad stelt ook vragen bij de verenigbaarheid van deze maatregel met het eigendomsrecht beschermd door art. 16 van de Grondwet en art. 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM. 

De wetgever meent dat de maatregel gerechtvaardigd is door het uitvoerbaar karakter van de schuld en het feit dat de schuldenaar reeds voordien de kans heeft gekregen om deze te voldoen. In die optiek “doet men dus enkel een definitieve schuldvordering uitvoeren op de goederen van de belastingplichtige”. 

Deze rechtvaardiging is niet echt overtuigend en wij zijn van oordeel dat de proportionaliteit van een dergelijke maatregel voor ernstige betwisting vatbaar is. Voortaan kan in feite om het even welke fiscale schuld, ongeacht haar omvang, leiden tot een beslag en gedwongen verkoop. Wij betreuren de afwezigheid van een minimale drempel of een proportionaliteitseis in de wetgeving. Bovendien kunnen de korte termijnen en de wijze van kennisgeving van diverse aktes (meestal per gewone post) sommige belastingschuldigen, die hun eBox (vaak per ongeluk) geactiveerd hebben zonder automatische notificatie en die bijvoorbeeld met vakantie vertrekken en hun voertuig op de openbare weg achterlaten, bijzonder onaangenaam verrassen. Gelet op het belang van een voertuig voor bepaalde belastingplichtigen kunnen trouwens vragen worden gesteld bij de heilzaamheid van deze maatregel op sociaal en economisch vlak, aangezien hij meer nadeel kan berokkenen dan wat op het eerste gezicht wordt verwacht.

Daarnaast achtte de wetgever het niet nodig om in specifieke rechtsmiddelen te voorzien voor de belastingschuldige, aangezien deze op ieder ogenblik zijn schuld zou kunnen betwisten. Deze stelling lijkt ons niet correct. Enerzijds is een rechtsmiddel vereist om de rechtsgeldigheid van het beslag zelf te kunnen betwisten (net als bij het uitvoerend beslag op roerende goederen, om na te gaan of de vormvoorwaarden werden nageleefd). Anderzijds komt het ons wel voor dat de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bevoegdheid van de rechterlijke macht wel degelijk een rechtsmiddel bieden aan de belastingschuldige.

In het licht van de andere maatregelen die door de regering worden beoogd, zoals de verlenging van de onderzoekstermijn naar tien of zes jaar bij “complexe” aangiftes en de mogelijkheid om de belastingplichtige onder druk van een dwangsom tot medewerking te dwingen, vormt deze uitbreiding van de invorderingsmogelijkheden geen verrassing. Ze bevestigt eens te meer de kloof die ontstaat tussen de bevoegdheden van de administraties in de verschillende fases van een fiscale procedure (aangifte, belastingheffing, invordering) en de rechten van de belastingplichtigen/schuldenaars.

Het is hoog tijd om het fiscaal procesrecht te herijken en de rechten en plichten van belastingplichtigen in evenwicht te brengen.

Auteurs: Svjatoslav Gnedasj, Partner en Elliot Ravet, Advocaat

dotted_texture