14/06/16

Minnelijke schikking gedeeltelijk ongrondwettelijk verklaard

Het Grondwettelijk Hof vernietigde vorige week donderdag in een baanbrekend arrest artikel 216bis §2 van het Wetboek van Strafvordering, het artikel dat de minnelijke schikking en het daaruit volgend verval van de strafvordering regelt. Het Hof stelde dat §2 van het wetsartikel een schending inhoudt van een aantal basisrechten, waaronder het recht op een eerlijk proces en het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter.

Het Grondwettelijk Hof sprak zich uit over vier prejudiciële vragen, gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep van Gent in een zaak rond verdachte financiële transacties. De inverdenkinggestelde argumenteerde dat hij gediscrimineerd werd door het Openbaar Ministerie, dat bij toepassing van artikels 216bis en 216ter van het Wetboek van Strafvordering na het instellen van de strafvordering en zonder enige rechterlijke controle over de motieven van die beslissing besliste over het al dan niet toekennen van een minnelijke schikking.

In zijn arrest is het Grondwettelijk Hof van oordeel dat §2 van artikel 216bis “een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter, zoals gewaarborgd bij artikel 151 van de Grondwet en bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering nadat de strafvordering is ingesteld, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle bestaat”.

Het Grondwettelijk Hof stelt het principe dat het Openbaar Ministerie kan schikken in een zaak waarin de strafvordering is ingesteld niet in vraag, maar neemt aanstoot aan het feit dat er geen inhoudelijke rechterlijke controle bestaat op de minnelijke schikking. Het feit dat een rechter een louter formele controle uitoefent op de naleving van de toepassingsvoorwaarden van de minnelijke schikking is voor het Hof onvoldoende. Terwijl de controlerechter onder de huidige wetgeving enkel dient te verifiëren of aan de wettelijke voorwaarden voor een verruimde minnelijke schikking voldaan werd, stelt het Hof dat de controlerechter een “volwaardig” toezicht moet kunnen uitoefenen, ook met betrekking tot de proportionaliteit en voor een stuk de opportuniteit ervan.

De vernietiging van artikel 216bis §2 Sv. geldt evenwel niet retroactief, stelt het arrest van het Grondwettelijk Hof: voor zaken waarin de minnelijke schikking al geleid heeft tot een verval van de strafvordering, zal dit arrest dus geen gevolgen hebben. Het Grondwettelijk Hof bepaalt immers dat artikel 216bis §2 wel in werking blijft tot de dag van publicatie van het arrest in het Belgisch Staatsblad, wat hoogstwaarschijnlijk pas binnen een aantal weken zal gebeuren. Daarna is het wachten op Minister van Justitie Koen Geens om het artikel bij te schaven en een “volwaardig” rechterlijk toezicht in te voeren bij de toekenning van de minnelijke schikking.

dotted_texture