06/06/19

Niet nakoming algemene minimumbezoldigingsvereiste niet meer afzonderlijk gesanctioneerd

Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting waarbij een verlaging van de tarieven inzake vennootschapsbelasting werd voorzien, vreesde de wetgever dat te veel éénmanszaken alsnog een vennootschap zouden oprichten om te genieten van de verlaagde tarieven. Om deze ‘vervennootschappelijking’ tegen te gaan, werden bijkomende voorwaarden opgelegd voor de kmo. Eén ervan was de minimumbezoldigingsvereiste van 45.000 euro bij gebreke waarvan een afzonderlijke aanslag gevestigd zou worden. Deze sanctie werd recent geschrapt (zie wet van 13 april 2019).

In onze nieuwsbrief eind 2017 werd dieper ingegaan op de hervorming van de vennootschapsbelasting. Ingevolge deze hervorming zijn de tarieven inzake vennootschapsbelasting aanzienlijk gedaald. De tariefverlaging voor kleine vennootschappen waarbij ze van een verlaagd tarief van 20% op hun eerste schijf van 100.000 euro belastbaar inkomen konden genieten, sprong veel belastingplichtigen in het oog.

Ondanks deze daling van de vennootschapsbelasting werd de hervorming niet louter met gejuich onthaald, net omdat de wetgever ook in enkele compenserende maatregelen voorzag. Op deze manier poogde de wetgever de belastinghervorming budgetneutraal te houden.

Eén van deze compenserende maatregelen bestond eruit dat een kmo slechts gebruik kon maken van het vernieuwde verlaagd tarief indien aan minstens één bedrijfsleider/natuurlijke persoon een minimumbezoldiging van 45.000 euro werd toegekend.

Deed zij dat niet, dan kon zij niet genieten van het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting en dan zou een afzonderlijke aanslag gevestigd worden van 5% op het tekort aan uitgekeerde bedrijfsleidersbezoldiging. Deze afzonderlijke aanslag was van toepassing vanaf aanslagjaar 2019 en zou stijgen naar 10% vanaf aanslagjaar 2021.

Dergelijke maatregel was vrij ingrijpend nu de vennootschap verplicht werd een hogere bezoldiging uit te keren aan de bedrijfsleider, daar waar voorheen geprobeerd werd de vergoeding van de bedrijfsleider maximaal op 36.000 te houden. Op die manier kon het minimum aan sociale bijdragen betaald worden en werden de tarieven inzake personenbelasting zo laag mogelijk gehouden. Indien de belastingplichtige verkoos de minimumbezoldiging niet uit te keren, werd zij – zoals hierboven reeds aangehaald – twee keer gesanctioneerd.

Deze maatregel stuitte dan ook op heel veel kritiek.

Ingevolge de wet van 13 april 2019 worden vennootschappen nu niet langer gestraft met een afzonderlijke aanslag. De grens van 45.000 euro blijft wel nog steeds behouden als voorwaarde om van het verlaagd tarief inzake vennootschapsbelasting te kunnen genieten. Op die manier is het aan de vennootschap zelf om een afweging te maken: de minimumbezoldiging toekennen en van het verlaagd tarief genieten of de uitkeringen fiscaal te optimaliseren zonder rekening te houden met het verlaagd tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 euro.

dotted_texture