14/05/20

Vlaams gunstregime voor familiebedrijven: wat met vastgoed?

De overdracht van een familiebedrijf bij leven of bij overlijden kan in het Vlaamse Gewest plaatsvinden op een fiscaal bijzonder gunstige manier, en dat om de continuïteit van familiebedrijven en bijhorende tewerkstelling te waarborgen. Maar wat met privaat aangewend vastgoed in een familiale vennootschap? De rechtbank van eerste aanleg te Gent fluit de belastingadministratie terug, en stelt dat een vennootschap met een economische activiteit het gunstregime niet kan worden ontzegd doordat ze tevens over privaat aangewend vastgoed beschikt.    
 

Overdracht familiebedrijven: vrijstelling schenkbelasting, verlaagd tarief erfbelasting   

Aandelen in een familiale vennootschap kunnen in het Vlaamse Gewest onder voorwaarden met vrijstelling van schenkbelasting worden geschonken (regulier tarief in de schenkbelasting is in rechte lijn en tussen echtgenoten 3%) of aan een verlaagd tarief in de erfbelasting van 3% of 7% worden vererfd (het reguliere tarief in de erfbelasting is in rechte lijn en tussen echtgenoten 27% vanaf de schijf van € 250.000,00 per erfgenaam). Enkel vennootschappen die een economische (maatschappelijke) ondernemingswaarde creëren én in familiale handen zijn komen in aanmerking voor dit gunstregime.   

Dit gunstregime is er gekomen om te vermijden dat de continuïteit van de familiale vennootschap in het gevaar wordt gebracht door hoge erfbelasting. De vrijstelling van schenkbelasting vormt dan weer een fiscaal duwtje in de rug om reeds bij leven te voorzien in de opvolging in het familiebedrijf.    


Enkel voor vennootschappen die ‘economische ondernemingswaarde’ genereren   

In principe komen enkel vennootschappen die een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit of vrij beroep tot voorwerp hebben en uitoefenen in aanmerking voor het gunstregime. De Memorie van Toelichting stelt dat hierdoor ‘patrimoniumvennootschappen’ en ‘beleggingsvennootschappen’ alsook ‘managementvennootschappen’ van het gunstregime worden uitgesloten.    

Ook vennootschappen die uitsluitend op passieve wijze aandelen in andere vennootschappen aanhouden, de zogenaamde passieve holding, vallen op die manier in eerste instantie uit de boot. Houdt de passieve holding echter minstens één rechtstreekse participatie van 30% aan in een actieve dochtervennootschap dan komt ze alsnog in aanmerking voor het gunstregime, weliswaar beperkt tot de waarde van haar participaties in actieve dochtervennootschappen.   


Opgelet met vastgoed in de vennootschap!   

Bij de invoering van dit gunstregime was de decreetgever beducht voor een onrechtmatig gebruik van het gunstregime. De Memorie van Toelichting bij het Programmadecreet van 23 december 2011 preciseert dat ‘het niet de bedoeling is om private personen die hun privaat patrimonium in vennootschappen onderbrengen (de zogenaamde ‘patrimoniumvennootschappen’) en derhalve niet de bedoeling hebben een economische ondernemingswaarde te creëren van de gunstmaatregel te laten meegenieten’.   

In het licht hiervan is voorzien dat een vennootschap of groep van vennootschappen met een economische activiteit alsnog van het gunstregime worden uitgesloten bij gebrek aan ‘reële economische activiteit’. De wetgever vermoedt dat dit het geval is indien de terreinen en gebouwen meer dan 50% uitmaken van de totale activa én de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen gelijk of lager zijn dan 1,50%, en dat in minstens één van de drie boekjaren voorafgaand aan de schenking of het overlijden.   

In de praktijk blijkt dit wettelijk vermoeden een arbitraire uitwerking te hebben. Zo kunnen vennootschappen waarvan de ‘private terreinen en gebouwen’ reeds in belangrijke mate zijn afgeschreven ontsnappen aan de uitsluiting. Ook vennootschappen die voldoende personeel tewerkstellen maar waar toch ‘private terreinen en gebouwen’ in zijn ondergebracht, worden op basis van voormeld weerlegbaar vermoeden niet uitgesloten. In deze gevallen is het mogelijk om de aandelen van de vennootschappen, inclusief de ‘private terreinen en gebouwen’, met toepassing van het gunstregime te schenken of te erven.   

Speelt het wettelijk vermoeden dan kan dit worden weerlegd. Het staat de belastingplichtige vrij aan te tonen dat de vennootschap wel degelijk een reële economische activiteit heeft. Volgens de administratie dient de belastingplichtige aan te tonen dat alle onroerende goederen die aanwezig zijn in de vennootschap worden aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap, en derhalve geen privaat patrimonium betreffen. De decreetgever heeft volgens de administratie nooit de bedoeling gehad onroerend goed dat voor privatief genot bestemd of gebruikt is, op te nemen in het gunstregime.   

Op dit laatste punt is de administratie teruggefloten door de rechtbank van eerste aanleg te Gent in haar vonnis van 4 februari 2020. De rechtbank stelt dat nergens in de wet het tegenbewijs wordt beperkt tot het aantonen dat alle onroerend goederen worden aangewend voor de economische activiteit. Bovendien acht ze het voldoende dat de vennootschap een daadwerkelijke economische activiteit heeft. Dat daarnaast tevens (privaat) vastgoed wordt aangehouden, vormt voor de rechtbank geen belemmering om het gunstregime toe te passen. Het komt er volgens haar op aan het bestaan te bewijzen ‘van een reële economische activiteit, niet van het exclusieve bestaan van een dergelijke activiteit, met uitsluiting van iedere andere (per hypothese vastgoed)activiteit’. De rechtbank besloot dat de vennootschap in kwestie, met als activiteit de uitbating van een slagerij, in aanmerking voor het gunstregime, ongeacht de aanwezigheid van woonhuizen in de vennootschap.    

Met deze zienswijze wordt het arbitrair karakter van het weerlegbaar vermoeden belangrijk afgevlakt. Maar de vraag rijst of de doelstelling van de wetgever nog steeds wordt gehandhaafd. Het is dan ook afwachten hoe deze rechtspraak verder zal evolueren en hoe de administratie hier zal mee omgaan.    
 

‘Bezint eer ge begint’   

Vastgoed wordt best op een goede wijze gestructureerd om te vermijden in discussies met de administratie te belanden met een onzekere uitkomst. Zo is het aangewezen in een groep van vennootschappen een actieve holding uit te bouwen door alle participaties er te centraliseren alsook de intracompany dienstverlening. De actieve holding en bijgevolg de volledige waarde van de groep komt dan in aanmerking voor het gunstregime, ongeacht de activiteiten en de samenstelling van het vermogen van de dochtervennootschappen (met bvb. privaat aangewend vastgoed).

dotted_texture