29/03/16

De wet op de class actions gedeeltelijk vernietigd door het Grondwettelijk Hof

De bepalingen inzake de class actions in het Wetboek Economisch Recht werden gedeeltelijk vernietigd door een recent arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 maart 2016.

Hierbij vindt u een overzicht van de punten die door het Hof werden beslecht:

  • Beperking van het toepassingsgebied van de class action tot de gevallen waarin de oorzaak van de collectieve schade is ontstaan ​​na de inwerkingtreding van de wetgeving, nl. 1 september 2014: geen ongrondwettigheid van de bepaling. Potentiële slachtoffers van collectieve schade waarvan de gezamenlijke oorzaak heeft plaatsgevonden voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van de wet, kunnen nog steeds genieten van de andere bestaande gerechtelijke instrumenten, m.n. de individuele vordering tot vergoeding van de geleden schade.
  • Exhaustieve opsomming van de wetten en Europese normen waarvan de schending aanleiding kan geven tot een collectieve vordering (art XVII.37 Wetboek Economisch Recht):geen ongrondwettigheid van de bepaling. Door de wetten te beperken waarvan een schending in een collectieve vordering kan resulteren, dekt de Belgische wetgever een specifieke sector, met name deze van de consumentengeschillen, waarbij de wetgever redelijkerwijs heeft kunnen overwegen dat er in deze sector een aanzienlijk deel van de collectieve schades kan voorvallen.
  • Beperking van de rechtspersonen en openbare diensten die gemachtigd zijn om een groep benadeelde consumenten te vertegenwoordigen en vereiste van een erkenning (art XVII.39 Wetboek Economisch Recht): ongrondwettigheid van de bepaling.
     
  • De vereiste van een erkenning zou een discriminatie inhouden van vergelijkbare buitenlandse verenigingen uit andere lidstaten van de Europese Unie die niet beschikken over een dergelijke erkenning.
  • Deze bepaling is in strijd met de Europese richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt ("de Dienstenrichtlijn").
  • Deze vereiste van een erkenning doet afbreuk aan de vrijheid van dienstverlening voor een in een andere Lidstaat gevestigde dienstverlener door hem een verplichting op te leggen om een vergunning te verkrijgen bij bepaalde instanties of zich in te schrijven in een register of bij een beroepsorde of -vereniging op het grondgebied (art. 16, §2, b Dienstenrichtlijn).
  • Door niet te voorzien dat verenigingen uit andere lidstaten van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte, die beantwoorden aan de vereisten van de Dienstenrichtlijn, eveneens kunnen optreden als vertegenwoordiger, schendt de bestreden bepaling zowel de Grondwet als de Dienstenrichtlijn.

Dit heeft tot gevolg dat een rechter die kennis zou moeten nemen van een collectieve vordering ingesteld door een vereniging die aan de voorschriften van de Dienstenrichtlijn voldoet, deze vordering niet onontvankelijk kan verklaren. Een aanpassing van de wetgeving zal vereist zijn om de wet in overeenstemming te brengen met de weerhouden ongrondwettigheid.

dotted_texture