22/05/14

Versoepeling van het formalisme op het gebied van precontractuele informatie in het kader van een commerciële samenwerkingsov…

Het Wetboek van economisch recht viseert voortaan “samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen meerdere personen, waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere, om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen: - een gemeenschappelijk uithangbord; - een gemeenschappelijke handelsnaam; - een overdracht van know how; - een commerciële of technische bijstand”.

Ten eerste heeft de wetgever besloten om de woorden “twee personen” te vervangen door “meerdere personen” teneinde de discussies betreffende dit punt te beëindigen en voornamelijk om de geest van de Wet precontractuele informatie tegemoet te komen die uiteraard betrekking heeft op contracten gesloten tussen twee of meerdere personen.

Gelet op de controverse in de rechtsleer over de interpretatie van de voorwaarde van “onafhankelijkheid van de partijen” (bepaalde auteurs menen dat de voorwaarde om in eigen naam en voor eigen rekening te handelen uitsluitend moet worden beoordeeld in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, terwijl andere auteurs van oordeel zijn dat deze voorwaarde niet enkel vervuld moet zijn bij de onderhandelingen maar eveneens van zodra de overeenkomst is gesloten), heeft de wetgever vervolgens gepreciseerd dat deze voorwaarde enkel moet worden beoordeeld in de precontractuele fase.

De woorden, “die elk in eigen naam en voor eigen rekening werken”, werden eveneens geschrapt. Het is immers evident dat wanneer het gaat om commerciële samenwerkingsovereenkomsten, de partijen op een onafhankelijke manier handelen, zodat het niet noodzakelijk is om dit te vermelden.

Bovendien voorzag de Wet precontractuele informatie dat de commerciële formule werd toegekend in ruil voor een vergoeding. De praktijk heeft echter aangetoond dat het eisen van een vergoeding, in welke vorm ook, direct of indirect, als voorwaarde voor toepassing van de Wet precontractuele informatie, talrijke discussies met zich meebracht. Deze discussies hebben op hun beurt weer geleid tot resultaten die tegenstrijdig waren met het nagestreefde doel van de wetgever.

Om dit struikelblok te omzeilen, werd de voorwaarde van een vergoeding weggelaten. Het afzonderlijk document inzake precontractuele informatie (“DPI”) moet uiteraard wel gegevens bevatten betreffende de directe en indirecte vergoeding, indien dat tussen de partijen is overeengekomen (zie hieronder).

Als gevolg van deze wijzigingen worden dus nog meer commerciële samenwerkingsovereenkomsten geviseerd door de Wet precontractuele informatie.

2. Uitsluiting van enkele agentuurovereenkomsten uit het toepassingsgebied van de Wet precontractuele informatie

Titel 2 is niet van toepassing op :

  • de verzekeringsagentuurovereenkomsten onderworpen aan de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;
  • de bankagentuurovereenkomsten onderworpen aan de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten.

Met deze verduidelijking maakt de wetgever een einde aan de discussie of commerciële agentuurovereenkomsten onder het toepassingsgebied van de Wet precontractuele informatie vallen. De wetgever heeft hier bevestigend op geantwoord, maar tegelijkertijd de verzekeringsagentuur- en bankagentuurovereenkomsten uitgesloten in de mate dat zij reeds onderworpen zijn aan de specifieke bepalingen van voormelde wetten.
De toepassing van titel 2 op deze overeenkomsten is immers onverenigbaar met talrijke bepalingen uit deze specifieke wetten. Bovendien zou de toepassing ervan onnuttig zijn, gelet op de bepalingen inzake bescherming en informatie die reeds bestaan ten gunste van de geviseerde mede-contractanten.
Omwille van redenen van juridische efficiëntie werd het toepassingsgebied van de Wet precontractuele informatie daarom beperkt in overeenstemming met de wil van de wetgever van 2005.

3. Afgifte van een vereenvoudigd DPI in het geval van wijziging van de ontwerpovereenkomst tijdens de reflectieperiode van één maand

De vraag werd gesteld of een nieuwe termijn van één maand moet worden gerespecteerd in het geval dat de ontwerpovereenkomst wordt gewijzigd tijdens de reflectieperiode van één maand.

Teneinde dergelijk verregaand formalisme, dat indruist tegen het belang van de partijen, alsook elke onzekerheid bij de interpretatie van de Wet precontractuele informatie te vermijden, moet geen nieuwe periode van één maand worden gerespecteerd voor het sluiten van de overeenkomst, als het de persoon is die het recht verkrijgt (hierna “de verkrijger”) die om een wijziging van de overeenkomst vraagt. Als daarentegen de persoon die het recht toekent (hierna “de verlener”) om een wijziging vraagt, zal die partij, bovenop het oorspronkelijke DPI samen met de gewijzigde ontwerpovereenkomst een vereenvoudigd DPI moeten verstrekken en dit ten minste één maand voor de ondertekening.

Het vereenvoudigd DPI herneemt uitsluitend de belangrijke contractuele bepalingen die worden geviseerd in het nieuwe artikel X.28, § 1, 1° (voormalig artikel 4, § 1, 1° van de Wet precontractuele informatie, hetzij het eerste deel van het PDI) en de gegevens voor de correcte beoordeling van de commerciële samenwerkingsovereenkomst voorzien in het nieuwe artikel X.28, § 1, 2° (voormalig artikel 4, § 1, 2° van de Wet precontractuele informatie, hetzij het tweede deel van het PDI), die zijn gewijzigd ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst.

4. Mogelijkheid tot forfaitaire schadevergoeding wegens schending van de geheimhoudingsplicht

Wanneer personen een commerciële samenwerkingsovereenkomst onderhandelen, hebben zij vaak toegang tot vertrouwelijke informatie. Daarom sluiten zij in principe voorafgaandelijk een vertrouwelijkheidsovereenkomst waarin een forfaitaire schadevergoeding wordt vastgelegd indien één van de partijen de geheimhoudingsplicht niet zou naleven.

Het principe van deze vergoeding kon echter worden betwist op grond van de Wet precontractuele informatie omdat die stelde dat "geen enkele andere verbintenis mocht worden aangegaan en geen enkele andere vergoeding, bedrag of waarborg mocht worden gevraagd of betaald vóór het verstrijken van de in dit artikel bedoelde termijn van één maand."

Omwille van efficiëntieredenen is deze bepaling gewijzigd, zodat, als u de verlener bent, u de betaling van een forfaitaire schadevergoeding kan voorzien in een vertrouwelijkheidsovereenkomst gesloten tijdens de reflectietermijn in het geval deze geheimhoudingsverplichting zou worden geschonden. Als gevolg hiervan moet u noch de schade, noch het oorzakelijk verband tussen de schending van de geheimhoudingsverplichting (de fout) en de schade bewijzen.

5. Mogelijkheid tot uitvoering van de verplichtingen tijdens de reflectietermijn in het geval van hernieuwing of een nieuwe overeenkomst tussen de partijen

Ook al lijkt het vanzelfsprekend dat partijen hun verplichtingen verder zouden uitvoeren in afwachting van het sluiten van een eventuele nieuwe overeenkomst of de hernieuwing van de overeenkomst, was dit niet duidelijk aangegeven in de Wet precontractuele informatie en was het een onderwerp van discussie.

Daarom heeft de wetgever een uitzondering voorzien. Als de partijen een handelsrelatie hebben op het moment dat zij zouden beslissen om hun overeenkomst te wijzigen of te hernieuwen, kunnen zij hun verplichtingen voortzetten gedurende deze periode van één maand, zonder dat de verkrijger de nietigheidssanctie kan inroepen.

6. Verplichte vermeldingen in het DPI: herziening van de definitie “vergoeding” – overige vermeldingen blijven onveranderd

Het begrip vergoeding dient ruim te worden geïnterpreteerd en de directe en indirecte vergoeding moeten worden vermeld in het DPI.

Indien een directe vergoeding is afgesproken, moet ze precies worden gedefinieerd in het DPI (meestal komt dat overeen met een percentage van de omzet of met een forfaitair bedrag).

Indien een indirecte vergoeding is afgesproken, moet het bestaan ervan, evenals de berekeningswijze worden vermeld, maar niet het bedrag. Deze vergoeding kan bestaan uit een marge die de verlener afhoudt wanneer de verkrijger hem bestellingen doorspeelt tijdens de uitvoering van zijn overeenkomst (voorbeeldclausule: de prijs van de leveringen is vastgelegd door de verlener rekening houdend met een marge voor de betaling van de kosten en het verzekeren van zijn winst), of uit een korting op het einde van het jaar betaald door de leveranciers aan de verlener berekend op basis van de bestellingen die, op grond van de commerciële samenwerkingsovereenkomst, werden geplaatst door de verkrijger (voorbeeldclausule: elke jaar wordt door de leveranciers een korting van x % uitgekeerd aan de verlener op basis van de omzet gerealiseerd op basis van de bestellingen geplaatst door de verkrijger).

Als u de verlener bent, is het belangrijk dat u nagaat of u op een voldoende duidelijke manier in uw DPI de vergoeding hebt beschreven. Indien dat niet het geval zou zijn, doet u er best aan dit aan te passen.

7. Neerlegging van een vereenvoudigd DPI in het geval van hernieuwing van de overeenkomst, een nieuwe overeenkomst tussen dezelfde partijen en een wijziging van de overeenkomst in de loop van de overeenkomst

De vraag is gerezen of de verplichting om het DPI te verstrekken moet worden gerespecteerd wanneer een overeenkomst in uitvoering wordt hernieuwd of wanneer een nieuwe overeenkomst wordt gesloten tussen dezelfde partijen. In deze gevallen moet men nagaan of degene die zich gaat verbinden in een hernieuwing van het contract / nieuw contract op dat moment over volledige informatie beschikt over zijn rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de hernieuwde overeenkomst alsook over de economische context waarin deze hernieuwde overeenkomst / nieuwe overeenkomst zich situeert, hoewel hij die overeenkomst uitvoert sinds een bepaalde periode.

Hetzelfde geldt wanneer de partijen besluiten om hun overeenkomst aan te passen in de loop van de uitvoering van hun overeenkomst, wanneer deze overeenkomst minstens twee jaar geleden werd gesloten.

In deze hypotheses heeft de wetgever beslist dat de verlener een ontwerpovereenkomst alsook een vereenvoudigd DPI moet verstrekken aan de verkrijger (zie hierboven punt 3. voor de inhoud van dit vereenvoudigd DPI).

8. Sancties in het geval van het verstrekken van verkeerde of onvolledige gegevens: een mogelijk wilsgebrek

De doelstelling van de Wet precontractuele informatie is het beschermen van de zwakkere contractspartij, met name de verkrijger, en dit door middel van sancties. Bijgevolg kan de nietigheid van de overeenkomst (in het geval van het niet verstrekken van het DPI en de ontwerpovereenkomst of het uitvoeren van verplichtingen tijdens de reflectieperiode) of van sommige bepalingen van de overeenkomst (in het geval het eerste deel van het PID onvolledig zou zijn) worden ingeroepen.

Niettemin voorzag de Wet precontractuele informatie geen enkele sanctie indien de gegevens betreffende de belangrijke contractuele bepalingen (eerste deel van het DPI) verkeerd waren, of indien de gegevens voor de correcte beoordeling van de commerciële samenwerkingsovereenkomst (tweede gedeelte van het DPI) onjuist of onvolledig waren.

Welnu, in overeenstemming met de doelstelling van de Wet precontractuele informatie om de verkrijger te beschermen, wordt een sanctie voorzien in deze hypotheses.

In navolging van de oplossing die door het Franse Hof van Cassatie is aangenomen in het kader van de beoordeling van de wet Doubin in Frankrijk, heeft de Belgische wetgever beslist om de theorie van het wilsgebrek toe te passen. Die theorie houdt in dat verkeerde of onvolledige gegevens enkel de nietigheid van de commerciële samenwerkingsovereenkomst met zich meebrengen indien zij de toestemming van de verkrijger hebben aangetast.

Het eventuele wilsgebrek zal moeten worden aangetoond door de verkrijger, zodat deze sanctie in feite veel minder voor de hand ligt dan de nietigheid die tot nu toe werd voorzien voor andere schendingen van de Wet precontractuele informatie.

9. Verzaken aan het inroepen van de nietigheidsgronden

Gelet op het dwingende karakter van de Wet maar ook het feit dat het tegenstrijdig zou zijn met haar beschermingsdoelstelling de verzaking toe te staan zonder een minimum aan formalisme, kan enkel verzaakt worden aan de nietigheid na het verstrijken van een termijn van één maand volgend op het sluiten van de overeenkomst.

De verzaking moet expliciet zijn en duidelijk de nietigheidsgrond vermelden waarom afstand wordt gedaan.

Men moet dus niet langer wachten tot er een conflict ontstaat tussen de partijen vooraleer een verzaking kan plaatsvinden.

10. Inwerkingtreding van de Wet van 2 april 2014

De wet van 2 april 2014 heft de Wet precontractuele informatie op. Haar bepalingen zijn onmiddellijk van toepassing op nieuwe overeenkomsten die worden gesloten na haar inwerkingtreding, namelijk na 31 mei 2014.

Titel 2 is echter niet van toepassing op commerciële samenwerkingsovereenkomsten die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding, behalve als het gaat om de hernieuwing van de overeenkomst of om een nieuwe overeenkomst tussen dezelfde partijen of een wijziging van hun overeenkomst dewelke minstens twee jaar geleden werd gesloten.

dotted_texture