27/12/19

Het nieuwe bewijsrecht: Wat betekent dit voor uw onderneming?

De nieuwe regels inzake het bewijsrecht zullen vanaf 1 november 2020 in werking treden. Dit lijkt nog ver in de toekomst, maar toch is het interessant om nu reeds op de hoogte te zijn van hoe u optimaal omspringt met uw bewijsmateriaal en waarop u in welbepaalde gevallen moet letten. Wees er u van bewust! Het kan het verschil uitmaken tussen gelijk hebben en gelijk krijgen.

1. Wanneer is het nieuwe bewijsrecht van toepassing en hoever reikt het?

De nieuwe regels van het bewijsrecht (Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek) treden in werking vanaf 1 november 2020.

Binnen deze nieuwe regels is een specifieke regeling voorzien inzake het bewijs dat gevoerd wordt door en tegen ondernemingen.

Net zoals dit ook heden het geval is, zal de regeling inzake het "ondernemingsbewijs" enkel en alleen van toepassing zijn tussen ondernemingen en in een geschil van een niet-onderneming tegen een onderneming.

In het omgekeerde geval (zijnde onderneming tegen niet-onderneming) is het dus niet van toepassing.

Deze bewijsregeling geldt ook niet tegen een natuurlijke persoon die een onderneming uitoefent, wanneer  het gaat om een rechtshandeling die niets te maken heeft met zijn onderneming.

2. Vrijheid van bewijsvoering

In ondernemingszaken zal het principe van vrijheid van bewijsmiddelen gelden.

Hoewel dit principe vandaag ook al van toepassing is, wordt er op heden als uitzondering voorzien "tenzij de wet anders bepaalt". Deze uitzondering zal met het nieuwe bewijsrecht wijzigen naar "behalve in de uitzonderingen die vastgesteld zijn voor bijzondere gevallen".

Met de "bijzondere gevallen" worden de gevallen bedoeld die ook onder het oude artikel 25 van het Wetboek van Koophandel vielen. In handelszaken mag alles met alle middelen van het recht bewezen worden; de bewijsvoering in handelszaken is dus in principe vrij, behalve in de zogenaamde bijzondere gevallen. Zo kan bijvoorbeeld de oprichting van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid enkel worden bewezen met een onderhandse akte.

Vrijheid van bewijsvoering blijft dus binnen ondernemingszaken de regel, behalve voor de bijzondere gevallen.

3. Boekhouding

3.1 Mag de eigen boekhouding bijgebracht worden als bewijsmiddel?

In afwijking van de regel dat niemand zichzelf bewijs kan verschaffen, wordt op dit ogenblik toegelaten dat een onderneming haar boekhouding bijbrengt als een bewijs tegen een andere onderneming. De boekhouding wordt door de rechter op haar bewijswaarde beoordeeld.

Vanaf 1 november 2020 zal de boekhouding een wettelijke (in plaats van een vrije) bewijswaarde krijgen.

De boekhouding van een onderneming zal dan ook als bewijsmiddel moeten aanvaard worden.

Vereist wordt wel dat de boekhouding als bewijs wordt ingeroepen door de onderneming die ze heeft opgesteld tegen een andere onderneming en dat de vermeldingen in de boekhoudingen van die twee ondernemingen overeenstemmend zijn.

Als deze voorwaarden niet worden nagekomen, dan zal de boekhouding geen wettelijke, maar slechts een vrije bewijswaarde hebben. De boekhouding mag dan maar moet niet aanvaard worden als bewijsmiddel.

3.2 Mag een boekhouding bijgebracht worden tegen de eigen onderneming?

Een boekhouding kan ook als een bewijsmiddel worden ingeroepen tegen de onderneming van wie ze afkomstig is.

Hier zal de boekhouding als een (buiten)gerechtelijke bekentenis worden beschouwd, hetgeen op vandaag ook reeds de regel is.

Een boekhouding die als bewijsmiddel wordt ingeroepen tegen de onderneming die ze heeft opgesteld mag evenwel niet ten nadele van deze onderneming worden gesplitst. Dit bestaand principe blijft ongewijzigd.
 

3.3 Overlegging van de boekhouding in plaats van oplegging

Het bevel tot oplegging van de boekhouding door de rechter – hetgeen heden voorzien is – zal binnen het nieuwe bewijsrecht een nieuwe terminologie krijgen, namelijk het bevel tot overlegging van de boekhouding.

Deze wijziging van de terminologie is er gekomen opdat de term beter zou aansluiten bij de algemene regel van de "overlegging van de stukken".

Dat er maatregelen kunnen opgelegd worden door de rechter om de vertrouwelijkheid van de stukken te vrijwaren blijft van toepassing.

4. De factuur

Heden wordt bepaald dat een factuur die door een onderneming aanvaard is, bewijs oplevert tegen deze onderneming.

Dit toepassingsgebied zal vanaf 1 november 2020 uitgebreid worden, zoals hier onder wordt toegelicht.

4.1 Een factuur die niet betwist is (binnen een redelijke termijn) 

Vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe bewijsrecht zal niet alleen een factuur die door een onderneming aanvaard werd, maar ook een factuur die niet binnen een redelijke termijn door een onderneming betwist wordt, bewijs opleveren tegen die onderneming.

De regel dat een factuur die niet tijdig geprotesteerd werd, beschouwd wordt als  een aanvaarde factuur, is reeds de gewoonte in handelszaken. Deze gewoonterechtelijke regel is nu in een wetsregel gegoten.

Ook voor ondernemingen onder het oude handelaarsbegrip, zoals onder andere een VZW, zal dit principe gelden, namelijk dat elke factuur die niet tijdig betwist wordt,  als een bewijs tegen deze onderneming geldt, en dit zonder dat de aanvaarding van de factuur moet bewezen worden.

Dit mag dus duidelijk zijn. Wenst  u  te vermijden dat een factuur als bewijs tegen uw onderneming wordt bijgebracht, dan moet u deze tijdig betwisten.

4.2 Wettelijk vermoeden van overstemming met de overeenkomst

Daarnaast blijft ook het wettelijk vermoeden bestaande dat een factuur die aanvaard is of niet binnen een redelijke termijn betwist, overeenstemt met de inhoud van de onderliggende overeenkomst.

Dit wettelijk vermoeden kan evenwel worden weerlegd. Tegenbewijs blijft dus mogelijk.

4.3 Wat indien een persoon die niet een onderneming is zijn factuur niet (binnen een redelijke termijn) betwist?

Wanneer een persoon die geen onderneming is, nalaat een factuur te betwisten, wordt dit daarentegen niet als een aanvaarding van die factuur beschouwd, behalve wanneer er sprake is van een omstandig stilzwijgen, bijvoorbeeld wanneer niet gereageerd wordt op meerdere aanmaningen.

De uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding maakt in dit geval een feitelijk vermoeden uit.

Bepalingen van overeenkomsten die van deze regel zouden afwijken zullen als nietig worden beschouwd.

Auteur: 
Ulrike Beuselinck, Advocaat-Vennoot
Seeds of Law

dotted_texture