24/12/11

Het medisch beroepsgeheim in het erfecht

De vaststelling dat na het overlijden van de erflater een testament voorhanden is kan voor bepaalde erfgenamen een onaangename verrassing opleveren. Men denkt hierbij bijvoorbeeld aan een overleden ouder die op late leeftijd nog een testament opmaakt en daarbij het volledig beschikbaar gedeelte nalaat aan een bepaalde persoon, een stichting, e.d.m. De erfenis van de reservataire erfgenamen wordt aldus beperkt tot hun wettelijke reserve.


Een dergelijke situatie leidt meermaals tot de vraag van de erfgenamen : Is dit testament wel rechtsgeldig? Was de erflater wel voldoende gezond van geest?


Artikel 901 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt immers dat men gezond van geest dient te zijn om een schenking onder levenden te kunnen doen of een testament te kunnen maken.


Het Hof van Cassatie heeft op 7 maart 2002 een arrest geveld waarin deze problematiek aan bod komt. De feitelijke toedracht was als volgt : Een 88-jarige dame had een testament opgemaakt waarvan de regelmatigheid werd betwist. De betwisting was gegrond op het ontbreken van de wilsbekwaamheid van de dame op het moment van het opstellen van het testament.


Om deze wilsonbekwaamheid te staven werden verscheidene getuigschriften gebruikt die wezen op een seniele dementie met een zeer ernstige desoriëntatie in tijd en ruimte. De getuigschriften hadden vooral betrekking op de ‘Evaluatieschaal en Medisch Verslag van de aanvraag om tegemoetkoming in een zorginstelling.


Het Hof van Beroep had reeds eerder geoordeeld dat de medische getuigschriften konden aangewend worden en oordeelde aan de hand daarvan dat het testament nietig was. In cassatie werd daarop aangehaald dat het aanwenden van deze medische getuigschriften een schending uitmaakt van het medische beroepsgeheim uit artikel 458 van het Strafwetboek.


Het Hof van Cassatie heeft in dit arrest geoordeeld dat er geen schending was van het medisch beroepsgeheim. De rode draad die het Hof van Cassatie hanteert om tot deze beslissing te komen, is de functionele opvatting van het medisch beroepsgeheim.


Aanvankelijk werd de absolute opvatting van het medisch beroepsgeheim verdedigd. Dit wil zeggen dat een arts enkel van zijn beroepsgeheim kan ontheven worden indien dit uitdrukkelijk door de wetgever wordt voorzien.


Het Hof van Cassatie hanteert dus nu de functionele opvatting van het medisch beroepsgeheim. De functionele opvatting betekent dat het medisch beroepsgeheim in eerste instantie de bescherming van de patiënt beoogt.

Om tot deze beslissing te komen werd in het arrest een belangenafweging gemaakt tussen de bescherming tegen de eigen daden van de erflater op basis van artikel 901 B.W enerzijds en de bescherming die voortvloeit uit het medisch beroepsgeheim anderzijds.


Er werd gesteld dat het medisch beroepsgeheim niet absoluut is en tot doel heeft de patiënt te beschermen. Het medisch beroepsgeheim mocht niet tot gevolg hebben dat de bescherming voortvloeiend uit artikel 901 B.W. aan de patiënt werd ontnomen en daardoor de patiënt niet beschermd werd tegen de eigen daden.


Bijgevolg besliste het Hof dat het medisch beroepsgeheim niet verhindert dat een doktersattest, afgeleverd tijdens het leven van de patiënt, later in een procedure tot betwisting van een testament wordt overgelegd.


Het Hof van Cassatie diende zich in deze zaak aldus te buigen over een conflictsituatie tussen het recht op bewijs van de erfgerechtigde en het recht op geheimhouding van de erflater. Een afweging die niet altijd even evident is.


Een absolute opvatting van het medisch beroepsgeheim heeft tot gevolg dat de bescherming uit artikel 901 van het Burgerlijk Wetboek zijn praktische uitwerking mist.


Toch zal men in de functionele opvatting steeds een belangenafweging dienen te maken om te evalueren of de beschermde stukken al dan niet kunnen aangewend worden in een procedure. Enkel indien het afgewogen belang primeert op het medisch beroepsgeheim zal er geen schending van artikel 458 van het Strafwetboek plaatsvinden.

dotted_texture