18/03/19

Berekening van het voordeel van alle aard voor de terbeschikkingstelling van een woning na recente rechtspraak

Kader

U bent ongetwijfeld op de hoogte van de rechtspraak van de hoven van beroep van Gent (24 mei 2016 en 25 april 2017) en Antwerpen (24 januari 2017 en 27 juni 2017) welke de berekening van het voordeel van alle aard voor de terbeschikkingstelling van een woning, met toepassing van de coëfficiënt van 3,8 ongrondwettig bevindt.

De fiscus heeft zich hierbij reeds neergelegd in zijn circulaire dd. 15 mei 2018. De coëfficiënt moet inderdaad niet langer toegepast worden. Voor het verleden kunnen de zaken nog rechtgezet worden op voorwaarde dat er nog een bezwaarschrift kan ingediend worden. Een ambtshalve ontheffing (indien de bezwaartermijn verstreken is) is volgens de fiscus echter uit den boze. Het is net op dit laatste punt dat een belangrijk vonnis werd uitgesproken op 31 januari 2019. 

Inmiddels heeft ook de wetgever niet stilgezeten. Voortaan zal in alle situaties een coëfficiënt van 2 moeten toegepast worden vanaf 1 januari 2019 zodat het probleem van de ongrondwettelijkheid werd opgelost vanaf die datum.


Even recapituleren: waarover gaat het nu alweer?

Wanneer door een vennootschap een onroerend goed kosteloos ter beschikking wordt gesteld, wordt het in uw hoofde belastbaar voordeel hiervan forfaitair geraamd conform artikel 18 K.B./W.I.B. De waarderingsregels bepalen dat dit voordeel als volgt wordt vastgesteld :

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 1,25 (bij een KI van maximaal 745 EUR)

           of

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 3,8 (bij een KI van meer dan 745 EUR)

Voormelde waarderingsregels gelden enkel wanneer het onroerend goed ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoon.

Wordt het onroerend goed ter beschikking gesteld door een natuurlijke persoon, geldt volgende formule:

  • Geïndexeerd KI x 100/60

In het eerste geval is het belastbaar voordeel van alle aard dus aanzienlijk hoger. Zowel het hof van beroep te Gent als het hof van beroep te Antwerpen zijn van oordeel dat hierdoor het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel geschonden is. Er bestaat immers geen redelijke en objectieve verantwoording voor dit onderscheid. De hogere waardering mag dus niet toegepast worden. De belastingaanslag wordt vernietigd in de mate waarin het voordeel werd belast volgens de regels voorzien in het geval waarin het onroerend goed werd ter beschikking gesteld door een rechtspersoon.

In de nasleep hiervan heeft de fiscus nog getracht het voordeel te waarderen op grond van de werkelijke huurwaarde. Ook deze poging werd evenwel verworpen door het hof van beroep te Gent in een arrest dd. 20 februari 2018.

Vervolgens heeft de fiscale administratie op 15 mei 2018 een circulaire uitgevaardigd, waarin zij aankondigt om bij de behandeling van alle hangende bezwaarschriften en gerechtelijke procedures akkoord te gaan dat bij de berekening van een voordeel van alle aard geen rekening meer wordt gehouden met enige coëfficiënt of vermenigvuldigingsfactor.


Wat moet u doen?

De algemene formule zonder coëfficiënt moet toegepast worden voor alle inkomstenjaren tot 2018. 

Voor de oudere jaren moet dit uiteraard in die zin rechtgezet worden. Daarvoor staan twee opties open, met name het bezwaarschrift of het verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing. 


Bezwaarschrift

Indien de bezwaartermijn het nog toelaat, moet een formeel en gemotiveerd bezwaarschrift ingediend worden tegen de gevestigde aanslag bij de bevoegde dienst. In de circulaire wordt aangegeven dat de fiscus deze bezwaarschriften zal inwilligen. Als in het kader van een bezwaarschrift reeds een gerechtelijke procedure was ingesteld, zal de fiscus zich hierbij neerleggen. 

U zal evenwel vaststellen dat vandaag in de meeste gevallen deze bezwaartermijn verstreken zal zijn. Kan het verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing dan een oplossing bieden?


Verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing

Kan een bezwaarschrift niet meer tijdig ingediend worden, kan u een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing indienen. Voormelde (nieuwe) rechtspraak en/of de nieuwe circulaire van 15 mei 2018 zouden als een zogenaamd nieuw feit gekwalificeerd kunnen worden die de belastingplichtige de mogelijkheid geeft op eerdere aanslagen terug te komen. In concreto kan u op die manier teruggaan tot alle aanslagen die gevestigd zijn geweest vanaf 1 januari 2015 voor zover het verzoekschrift voor 31 december 2019 is ingediend. Meestal komt dit de facto neer op aanslagjaar 2014. 

De fiscale administratie heeft reeds aangegeven in voormelde circulaire dat de nieuwe rechtspraak niet wordt aanvaard als een ‘nieuw feit’. 

Wij hebben steeds verdedigd dat er wel sprake is van een nieuw feit. Hiervoor bestaan verschillende argumenten, doch wellicht het belangrijkste argument is het feit dat een arrest van een hof van beroep dat een koninklijk besluit buiten toepassing verklaart, gelijkgeschakeld moet worden met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (de rechtspraak van dit Hof wordt immers wel als een nieuw feit aanvaard). 

Eerdere rechtspraak van de rechtbanken te Antwerpen en Brugge heeft het bestaan van dit nieuw feit evenwel ontkend. 

Vandaag ziet de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent de zaken evenwel anders in een vonnis dd. 31 januari 2019. Letterlijk wordt geschreven:

“De rechtbank is van oordeel dat zij echter wel rekening dient te houden met een nieuw feit wanneer wettelijke bepalingen ongrondwettig worden verklaard. Dit nieuw feit valt volgens de rechtbank niet onder de noemer "een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie" en kan niet gelijkgesteld worden met een wijziging in de (gewone) rechtspraak. Des te meer omdat een wettelijke bepaling die ongrondwettig wordt verklaard niet kan toegepast worden en aldus moet worden geremedieerd.”

De rechtbank te Gent wijst erop dat een arrest van het Grondwettelijk Hof dat antwoordt op een prejudiciële vraag wel wordt gekwalificeerd als een nieuw feit. Gewone rechtspraak vormt geen nieuw feit. Maar de reden voor dit verschil ligt vervat in het feit dat het Grondwettelijk Hof uitspraak doet over de geldigheid van een rechtsnorm en niet louter over de interpretatie ervan. Dezelfde redenering moet doorgetrokken worden naar een arrest waarin een hof van beroep concludeert dat een Koninklijk Besluit ongrondwettelijk is en dus buiten toepassing moet gelaten worden. Ook daar wordt geoordeeld over de geldigheid van een rechtsnorm. Bijgevolg kunnen ook arresten van andere rechtsinstanties als een “nieuw feit” worden aangemerkt, zoals bijvoorbeeld een arrest van een hof van beroep waarin zij een KB onwettig verklaart. 

Dit vonnis bevestigt volledig de redenering die wij steeds hebben voorgehouden. Deze zienswijze bleek overigens ook al duidelijk uit een arrest van het Grondwettelijk Hof van 8 november 2006. 

De te veel betaalde belasting sedert inkomstenjaar 2013 (soms zelfs nog inkomstenjaar 2012) zal u moeten terugvorderen via een gerechtelijke procedure. De fiscus zal zich immers niet zomaar neerleggen bij deze rechtspraak. 


Concrete procedure

1) Verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing

U moet een gemotiveerd verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing indienen. 

Zodra de fiscus een negatieve beslissing heeft getroffen, heeft u een termijn van 3 maanden om een gerechtelijke procedure op te starten. Mocht er geen beslissing zijn genomen binnen een termijn van 6 maanden, kan u rechtstreeks naar de rechtbank zonder de beslissing af te wachten. 

De kans op een negatieve beslissing is zoals toegelicht, zeer groot. Een gerechtelijke procedure moet dan aangevat worden.


2) Gerechtelijke procedure

De gerechtelijke procedure vindt plaats voor de bevoegde rechtbank van eerste aanleg. Aan het opstarten van een procedure zijn geen kosten verbonden. Wel is een bijdrage van 20 EUR verschuldigd per eisende partij voor het fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand. De doorlooptijd van een gerechtelijke procedure verschilt per rechtbank. Gemiddeld moet u rekenen op 1 à 2 jaar. 

Indien u in het gelijk wordt gesteld door de rechtbank, heeft u recht op terugbetaling van de teveel betaalde belasting, vermeerderd met moratoriumintresten, vanaf de maand nadat de belasting werd betaald, aan een tarief van 7% per jaar (2% vanaf 1/1/2018). Indien u in het gelijk wordt gesteld door de rechtbank, heeft u in principe ook recht op de terugbetaling van voormelde bijdrage van 20 EUR / 40 EUR en heeft u in principe recht op een rechtsplegingsvergoeding die wordt berekend in functie van de waarde van de belasting. De tarieven vindt u hieronder terug.

Schijf

Basisbedrag

Tot 250 EUR

180 EUR

250,01 tot 750 EUR

240 EUR

750,01 tot 2.500 EUR

480 EUR

2.500,01 tot 5.000 EUR

780 EUR

5.000,01 tot 10.000 EUR

1.080 EUR

10.000,01 tot 20.000 EUR

1.320 EUR

20.000,01 tot 40.000 EUR

2.400 EUR

40.000,01 tot 60.000 EUR

3.000 EUR

60.000,01 tot 100.000 EUR

3.600 EUR

100.000,01 tot 250.000 EUR

6.000 EUR

Hogere schijven zijn mogelijk, doch zeer onwaarschijnlijk

 


Indien u in het ongelijk wordt gesteld door de rechtbank, wordt u veroordeeld tot dezelfde rechtsplegingsvergoeding op voorwaarde dat de fiscus beroep heeft gedaan op een advocaat hetgeen uitzonderlijk is in eerste aanleg. De bijdrage van 20 EUR / 40 EUR wordt niet terugbetaald. Indien tot een akkoord wordt gekomen met de fiscus (akkoordconclusie en akkoordvonnis), is het de gewoonte dat geen rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend. De bijdrage van 20 EUR / 40 EUR zal in dergelijk geval meestal wel terugbetaald worden. 

Ten slotte moet u rekening houden met het ereloon van uw advocaat.

In laatste instantie is het wellicht nuttig om na te gaan of u geen rechtsbijstandverzekering heeft afgesloten die de kosten van een gerechtelijke en soms ook administratieve procedure op zich neemt.


Toekomst?

Zoals in de inleiding al aangegeven, zal vanaf 1 januari 2019 in alle gevallen een coëfficiënt van 2 moeten toegepast worden. De ondertekening van het in die zin wijzigende KB op 7 december 2018 was blijkbaar de laatste officiële daad van oud Minister van Financiën Van Overtveldt.

dotted_texture