21/04/16

Wat te doen met het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) nu de Overheids-opdrachtenrichtlijnen niet tijdig zijn omgez…

Op 18 april 2016 moesten de Overheidsopdrachtenrichtlijnen (resp. RL 2014/24/EU en RL 2014/25/EU) zijn omgezet in nationaal recht. Dit is niet gebeurd. Een wetsontwerp ligt voor, maar voor de inwerkingtreding is het wachten op goedkeuring door het parlement en aanname van de uitvoeringsbesluiten door de regering. Verwacht wordt dat de inwerkingtreding pas op 1 januari 2017 zal kunnen plaatsvinden.

De vraag rijst dus of de Overheidsopdrachtenrichtlijnen in tussentijd uitwerking kennen in de Belgische rechtsorde. Als voorbeeld kunnen we het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) nemen.

Het UEA houdt de formele verklaring in van een ondernemer dat hij (i) niet voldoet aan de in de aankondiging van de opdracht gestelde uitsluitingscriteria, dat hij daarentegen (ii) wel voldoet aan de gestelde selectiecriteria, en in voorkomend geval, dat hij (iii) voldoet aan de criteria tot beperking van het aantal te selecteren kandidaten. Het UEA heeft tot doel de administratieve last van ondernemers bij het inschrijven op overheidsopdrachten te verlichten en deelname aan gunningsprocedures aantrekkelijker te maken, bv. voor KMO’s. De verificatie van het waarheidsgehalte van het UEA geschiedt bij gunning, doordat de aanbestedende dienst de aan het UEA onderliggende bewijsstukken opvraagt van de inschrijver wiens offerte als beste uit de bus is gekomen.

Het standaardformulier van het UEA is door de Commissie opgelegd middels de Uitvoeringsverordening nr. 2016/7 van 5 januari 2016.

Europese richtlijnen, zoals deze inzake overheidsopdrachten, zijn gericht tot de lidstaten en niet tot de burgers ervan. Het zijn de lidstaten (in deze, België) die de plicht hebben de inhoud van de richtlijn, binnen de daartoe voorziene termijn, om te zetten in het eigen nationale recht, opdat aanbestedende overheden maar ook de deelnemers aan gunningsprocedures er zich op zouden kunnen beroepen.

Echter, indien een lidstaat nalaat om tijdig deze omzetting te verrichten, geldt de regel dat de burgers van die lidstaat zich rechtstreeks kunnen beroepen op de inhoud van de richtlijn jegens de (aanbestedende) overheid, voor zover de bepalingen van de richtlijn die zij inroepen hen bepaalde rechten toekent, die voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn opgesteld in de tekst van de richtlijn (d.i. de zgn. verticale directe werking).

Anders gezegd, in België blijft tot nader orde de Wet Overheidsopdrachten uit 2006 van kracht, maar deelnemers aan gunningsprocedures kunnen zich beroepen op de Overheidsopdrachtenrichtlijnen uit 2014 in zoverre zij hieruit onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven rechten putten die niet in de regelgeving uit 2006 vervat zitten. Wat de uitsluitingsgronden betreft, blijft dus het regime van de (verplichte of facultatieve) impliciete verklaring op erewoord van toepassing. Echter, de Uitvoeringsverordening nr. 2016/7 stelt duidelijk dat vanaf 18 april 2016 voor het opstellen van het EUA het standaardformulier moet worden gebruikt zoals als bijlage gevoegd bij deze Uitvoeringsverordening.

Gelet op deze Uitvoeringsverordening en de verticale directe werking van de Overheidsopdrachtenrichtlijnen, zal een aanbestedende dienst dus niet kunnen verhinderen dat een deelnemer het UEA aanwendt, laat staan dat zulks een grond is om diens kandidatuur of offerte onregelmatig te verklaren. De aanbestedende dienst zal zich dus de aanwending van het UEA moeten laten welgevallen, zelfs indien niet elke kandidaat of inschrijver zich hierop beroept.

Echter, aangezien het UEA verder lijkt te gaan in zijn verplichtingen lastens de deelnemer die er zich op beroept dan de (impliciete) verklaring op erewoord, is het maar de vraag of er veel marktpartijen zich de moeite zullen getroosten.

dotted_texture