29/10/18

Vlaams Onteigeningsdecreet doorstaat de toets van het Grondwettelijk Hof – onbezorgd van start?

Met het arrest van 18 oktober 2018 (nr. 143/2018) sprak het Grondwettelijk Hof zich uit over het beroep dat werd ingesteld tegen het nieuwe Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017. Met dit decreet werden de verouderde federale onteigeningswetten sinds 1 januari 2018 vervangen door één overkoepelend decreet voor het Vlaamse Gewest. Dit met als opzet om de procedures te vereenvoudigen en de rechtszekerheid voor alle betrokkenen te verhogen. In het bijzonder werden ook de mogelijkheden in hoofde van de lokale besturen om het onteigeningsinstrument te hanteren vereenvoudigd en verruimd.

Een eerste beroep tegen een aantal onderdelen van het Vlaamse Onteigeningsdecreet werd reeds bij arrest van 1 februari 2018 (nr. 12/2018) onontvankelijk bevonden, gezien het niet aan de vormvereisten voldeed. Thans sprak het Hof zich inhoudelijk uit over het tweede -en enige resterende- beroep dat door een projectontwikkelaar werd ingesteld en volgende aspecten viseerde:

  • De organisatie van het machtigingstoezicht op hetzelfde bestuurlijke niveau voor opgerichte besturen (i.h.b. AGB’s) – artikel 9
  • De beoordelingsbevoegdheid in hoofde van de onteigenende overheid inzake verzoeken tot zelfrealisatie – artikel 24
  • De regeling inzake doel- en planologische neutraliteit – artikel 62 & 63

Ook in deze onderdelen zag het Hof thans geen graten waarna het beroep integraal werd verworpen.


De onteigeningsmachtiging

Eerder werd opgemerkt dat een belangrijke vernieuwing voor de gemeenten erin bestaat dat zij niet langer over een voorafgaandelijke machtiging van de bevoegde Minister moeten beschikken, vooraleer tot onteigening kan worden overgegaan. Zowel de Vlaamse Regering, de gemeenten en provincies worden van dit toezicht vrijgesteld en genieten een grotere autonomie. Over dit wegvallen van de onteigeningsmachtiging en het onderscheid dat hiermee gecreëerd wordt tussen de onteigeningsbevoegde overheden, werd het Hof niet gevat.

Wel achtte de beroeper het ontoelaatbaar dat een gemeente zelf de onteigeningsmachtiging dient te verlenen aan een autonoom gemeentebedrijf dat tot onteigening zou wensen/dienen over te gaan. Dat de oprichtende overheid hiervoor bevoegd is, zou het bestuurlijk toezicht op de onteigeningsprocedure uithollen en een schijn van partijdigheid creëren.

Doordat verzoekende partij echter de algemene machtigingsregeling viseerde voor instanties die door de gemeenteraad worden opgericht, terwijl dit voor AGB’s specifiek in artikel 8 van het decreet wordt geregeld, werd deze kritiek onontvankelijk bevonden.

Verdere rechtspraak zal dus dienen uit te klaren of het achterwege laten van het machtigingstoezicht dan wel het toekennen ervan door hetzelfde niveau voldoende waarborgen biedt.


Verzoek tot zelfrealisatie

Verder werd in het nieuwe Onteigeningsdecreet een expliciete regeling opgenomen met betrekking tot het zelfrealisatiebeginsel. Ook deze regeling werd op de korrel genomen, in die zin dat zich de vraag stelde of het toekennen van de beoordelingsbevoegdheid van verzoeken tot zelfrealisatie aan de onteigenende instantie zelf, wel voldoende onafhankelijkheid kan garanderen. Ervan uitgaande dat de overheid in een concurrerende positie treedt met de private projectontwikkelaars, werd gesteld dat dit geen transparante en eerlijke besluitvorming inhoudt.

Het Hof merkte echter op dat de onteigenende overheid steeds het algemeen belang dient na te streven. De vaststelling dat bepaalde onteigenende instanties, zoals intercommunales of AGB’s, hiertoe commerciële methodes en strategieën kunnen aanwenden, doet hieraan geen afbreuk. Bijkomend past het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen, in het kader van de beoordeling van de onteigeningsnoodzaak. Daarbij is het echter essentieel om de realisatie van de onteigeningsdoelstelling te waarborgen, dat het project van de eigenaars voldoet aan de voorwaarden die de onteigenende instantie stelt.

In die omstandigheden acht het Hof het dan ook niet onredelijk om de beslissingsbevoegdheid omtrent het verzoek tot zelfrealisatie toe te kennen aan de onteigenende overheid zelf. Deze is immers steeds gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur en zal een weigering tot zelfrealisatie dan ook afdoende moeten motiveren.

Of de verregaande voorwaarden die vooropgesteld worden om het verzoek tot zelfrealisatie te kunnen inwilligen bestaanbaar is met de Europese rechtspraak over dit principe zal opnieuw uit de toekomstige rechtspraak moeten blijken.


Doel- en planologische neutraliteit

Vervolgens werd de nieuwe regeling met betrekking tot de doel- en planologische neutraliteit onder de loep genomen. Daarbij meende verzoekende partij vooreerst dat deze louter dienden om de onteigenende overheid toe te staan woekerwinsten te realiseren, in strijd met de bescherming van het eigendomsrecht.

Opnieuw herhaalde het Hof dat onteigening enkel mogelijk is om doelstellingen van algemeen nut te realiseren. Indien dit algemeen belang in een specifiek geval niet zou worden nagestreefd, beschikken de eigenaars daarbij over de mogelijkheid om de onteigeningsdoelstelling aan een rechterlijke controle te onderwerpen. Bovendien werkt het principe van de doel- en planologische neutraliteit in twee richtingen, aldus het Hof.

Tot slot werd in tweede instantie de beperking van de toepassing van de planologische neutraliteit tot een periode van vijf jaar in tegenstelling tot de onbeperkte toepassing van de doelneutraliteit, niet kennelijk onredelijk noch in strijd met het gelijkheidsbeginsel bevonden.


Vrij spel?

Met dit arrest van het Grondwettelijk Hof werden alvast een aantal onduidelijkheden weggenomen bij de toepassing van het nieuwe Onteigeningsdecreet. Dit voornamelijk op het vlak van de zelfrealisatieregeling en het principe van de doel- en planologische neutraliteit.

Anderzijds bleef het voorwerp van het beroep enigszins beperkt tot bovenstaande specifieke deelvragen, waarbij meer algemene kwesties zoals het decretaal voorzien van een algemene grondslag voor gemeenten en provincies om tot onteigening over te gaan niet aan bod kwamen.

Overheden zullen bijgevolg zelf met de nodige omzichtigheid dit nieuwe kader dienen te hanteren, waarbij de praktijk en navolgende rechtspraak ongetwijfeld nog de nodige pijnpunten aan het licht zullen brengen.

Niettemin kan nu reeds blijken dat in het bijzonder lokale overheden dankbaar gebruik maken van dit nieuwe decreet, waarbij het onteigeningsinstrument als laatste redmiddel wordt ingezet voor de realisatie van lokale projecten van algemeen belang daar waar dit voordien niet mogelijk was of de procedurele drempel eenvoudigweg te hoog lag.

Auteur: Jan Van Eynde

dotted_texture