15/04/22

Als het aankomt op het bepalen van grenzen (in jaren, hoogte, lengte, enz.) beschikt de regelgever over een grote beoordeling…

Het hof van beroep te Brussel heeft zich in een arrest van 30 maart 2022 uitgesproken over de vraag over het middel dat een gemeentebelasting op masten, pylonen e.d.m. met een hoogte van meer dan 15 meter willekeurig en daardoor discriminerend zou zijn.

Het hof verwerpt het middel:

‘In het licht van aangehaalde motieven in het belastingreglement, waarop het hof slechts een marginale controle kan uitoefenen, is het belasten van masten en pylonen van meer dan 15 meter hoog redelijk verantwoord en proportioneel. Dergelijke constructies hebben immers een specifiek landschap-verstorend karakter.

Door de belastbaarheid in te stellen vanaf een hoogte van 15 meter boven het maaiveld heeft de gemeente een voldoende objectief criterium toegepast met het oog op het doel, de aard en de gevolgen van de belasting, waar de belasting een compensatie moet bieden voor visuele hinder en dus voor hinder voor de plaatselijke bevolking.

Dit onderscheidingscriterium van 15 meter is niet onredelijk bij de beoordeling van de visuele vervuiling. Waar de belasting een compensatie moet bieden voor visuele hinder en dus voor hinder voor de plaatselijke bevolking, is de hoogte wel degelijk relevant.

Het is niet aan het hof om zich op dit punt in de plaats van de gemeente te stellen. Het behoort tot de autonome bevoegdheidssfeer van de gemeente om in te vullen waar de grens van de aanvaardbare hinder ligt. Heeft een verticale constructie van bijvoorbeeld 12,33 meter wellicht ook invloed op het landschap, dan is de visuele hinder van zo’n lagere constructie minder dan deze van constructies met een hoogte van 15 meter of meer.

Door die hoogte op 15 meter te bepalen, heeft de gemeenteraad van de gemeente alvast een redelijke invulling gegeven aan de norm in het licht van het doel, de aard en de gevolgen van de belasting. Dat niet alle gemeenten dezelfde norm (grenshoogte) hanteren, is een gevolg van de gemeentelijke autonomie.’

Deze uitspraak is tegelijk de logica zelve én bevrijdend. Elke regelgever moet immers grenzen stellen, bijvoorbeeld vanaf wanneer kan men stemmen, vanaf welke grenswaarde is er vervuiling, wanneer er verjaring intreedt, wat de geldingsduur is van een vergunning actueel, wat de strafduur is, enz. Zonder dergelijke grenzen is een efficiënt beleid niet mogelijk. 

Het hof maakt duidelijk dat enkel indien de grens kennelijk onredelijk is, de rechter kan ingrijpen.

Referentie: Brussel, 30 maart 2022, nr. 2022/2612 (PUB 504901-1)

Auteur: Dirk Van Heuven, Advocaat-Vennoot bij Publius

dotted_texture