23/03/18

De kogel is door de kerk: forfaitaire waardering gratis woonst definitief naar de prullenmand!

In een vorig artikel van 23 juni 2016 “Forfaitaire waardering gratis woonst naar prullenmand werd al een vervolg voorspeld m.b.t. de forfaitaire waardering van het voordeel van alle aard voor het kosteloos ter beschikking stellen van een onroerend goed (woning).

Bijna twee jaar later en na talrijke positieve rechtspraak is de kogel dan uiteindelijk door de kerk.

Achtergrond

Even een opfrissing van het probleem. De gratis terbeschikkingstelling van een gebouwd onroerend goed door de werkgever of vennootschap vormt een belastbaar voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer of bedrijfsleider die het privé gebruikt (cf. art. 18, §3, punt 2 KB/WIB92). Dit voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen (hierna “KI”) van dit gebouwd onroerend goed. Indien, echter, de terbeschikkingstelling gebeurt door een rechtspersoon, wordt het voordeel forfaitair geraamd op 100/60 van het geïndexeerd KI vermenigvuldigd met 1,25 of 3,8 (afhankelijk van het niet-geïndexeerd KI dat kleiner is dan resp. groter is dan 745 EUR).  

De rechtspraak oordeelde de laatste 2 jaren quasi éénduidig dat de forfaitaire waardering van het voordeel van alle aard voor het kosteloos ter beschikking stellen van een onroerend goed (woning) discriminerend is. Er bestaat nl. een onverantwoord verschil in behandeling tussen de terbeschikkingstelling van een woning door een natuurlijk persoon enerzijds, en door een rechtspersoon anderzijds. In concrete gevallen mocht het verhoogde forfait (met aldus de toepassing van de factor 1,25 of 3,8) niet meer worden toegepast.

Echter was het in het verleden nog te vroeg om victorie te kraaien wanneer een belastingplichtige geconfronteerd werd met een identieke situatie. Het verhoogde forfait kon enkel in individuele gevallen buiten toepassing worden verklaard (cf. art. 159 G.W.) waardoor eenieder zijn situatie zelf diende te verdedigen voor de rechtbanken (en ja, ook voor de Hoven van Beroep) om zijn gelijk uiteindelijk te kunnen halen. Eens een Hof van Beroep dan zijn oordeel had geveld, was de discussie alsnog niet ten einde.

Aangezien de nietigheid van de betwiste aanslag niet werd uitgesproken op grond van verjaring, bevalen de Hoven van Beroep steevast de heropening van de debatten, teneinde de Belgische Staat de mogelijkheid te bieden om binnen de 6 maanden te rekenen vanaf de datum van uitspraak, een subsidiaire aanslag cf. artikel 356 WIB92 aan de Hoven van Beroep ter beoordeling voor te leggen.

De fiscale administratie kreeg m.a.w. de mogelijkheid om een subsidiaire aanslag (de zgn. aanslag “van de tweede kans”) door middel van conclusies aan het oordeel van de rechter te onderwerpen op naam van dezelfde belastingschuldige en op grond van alle of een deel van dezelfde belastingelementen als de initiële aanslag. Er werd gevreesd dat de fiscale administratie van deze gelegenheid gebruik ging maken om de waardering van het voordeel van alle aard te steunen op de werkelijke waarde van het voordeel cf. art. 36, §1 WIB92.

Het Hof van Beroep te Gent heeft nu als eerste beroepsrechter in een vervolgarrest van 20 februari 2018 duidelijk geoordeeld dat enkel nog de algemene forfaitaire waarderingsregel mag worden toegepast die het voordeel bepaalt op 100/60 van het geïndexeerd KI van de woning. De waardering op basis van de werkelijke (huur)waarde wordt niet aanvaard. Concreet heropent het Hof dan ook de debatten om de fiscale administratie de kans te geven de voorgelegde subsidiaire aanslag aan te passen aan de algemene formule (en dus zonder factor 1,25 of 3,8).

Hoewel de Belgische Staat nog steeds een cassatievoorziening kan instellen tegen voormeld arrest, lijkt die mogelijkheid zeer gering. In de media (De Tijd, 7 maart 2018) verscheen immers het bericht dat Minister van Financiën Van Overtveldt de discriminatie definitief ongedaan wenst te maken: “Daardoor worden bedrijfsleiders terug op een realistisch voordeel belast in plaats van op een doorgaans veel te hoog voordeel”. Blijkbaar wordt kortelings een administratieve Circulaire verwacht waarbij de toepassing van de algemene formule (zonder bijkomende factor 1,25 of 3,8) zal worden gehanteerd, in afwachting waarvan de beslissing over de hangende bezwaarschriften momenteel ‘on hold’ wordt geplaatst.

Quid toekomst?

Voor belastingplichtigen die het betreffende voordeel van alle aard nog dienen aan te geven, is het verdedigbaar dit te baseren op de algemene formule (gelet op de veelvuldige positieve rechtspraak en het standpunt van de Minister van Financiën op heden).

Quid verleden? 

Belastingplichtigen die reeds het voordeel hadden aangegeven op basis van de forfaitaire waardering mét factor 1,25 of 3,8, en bijgevolg reeds een aanslag ontvingen, beschikken over de volgende mogelijkheden:

  • een gemotiveerd administratief bezwaar cf. artikel 366 juncto artikel 371 WIB92 kan worden ingediend tegen de gevestigde aanslag bij de bevoegde Adviseur-Generaal, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet.
  • indien een bezwaar niet meer tijdig kan worden indiend, kan een verzoek tot ambtshalve ontheffing worden overwogen cf. artikel 376, §1 WIB92, gezien het recente standpunt van de Minister van Financiën. Noteer dat een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie niet wordt beschouwd als een “nieuw feit” cf. artikel 376, §2 WIB92. Voor een verzoek tot ambtshalve ontheffing moet de belastingsplichtige de overbelasting kenbaar maken aan de administratie binnen 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting gevestigd werd. Aanslagen die gevestigd zijn in 2014 en later zouden hiervoor dus nog in aanmerking kunnen komen.


Voor bijkomende informatie kan u terecht bij: 

Ellen Vandingenen – Associate: ellen.vandingenen@tiberghien.com
Ben Van Vlierden – Partner: ben.vanvlierden@tiberghien.com

dotted_texture