08/11/18

Onbeperkte economische activiteiten in de vzw: wat zegt het wetsontwerp voor nieuw WVV?

Met de introductie van een nieuw verenigingsbegrip stapt het ontwerp voor het nieuwe Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (WVV) af van het principiële verbod op economische activiteiten in vzw’s. Daar waar economische activiteiten door vzw’s vandaag de dag slechts aanvaard worden voor zover deze “bijkomstig” zijn, zouden vzw’s voortaan dus onbeperkt economische activiteiten mogen ontwikkelen. Op die manier lijkt er einde te komen aan de moeilijke evenwichtsoefening bij de concrete invulling en toepassing van het begrip “bijkomstig”.

Huidige regeling

De wetgeving voor verenigingen en stichtingen – momenteel nog opgenomen in een afzonderlijke wet (V&S-wet) – wordt ingekanteld in het nieuwe Wetboek Vennootschappen en Verenigingen en krijgt daarbij meteen ook een inhoudelijke make over. Opvallende wijziging daarbij is de introductie van een nieuw verenigingsbegrip.

De huidige V&S-wet gaat uit van een principieel verbod op economische activiteiten, in die zin dat de vzw omschreven wordt als een vereniging “welke niet nijverheids- of handelszaken drijft” (art. 1 V&S-wet).

Dit verbod geeft sinds jaar en dag aanleiding tot discussies en interpretatiemoeilijkheden. Hoewel er enerzijds relatieve  eensgezindheid lijkt te bestaan dat economische activiteiten toegelaten zijn voor zover deze slechts bijkomstig zijn, blijkt het anderzijds geen sinecure om in de praktijk concreet uit te maken wanneer een activiteit wel/niet “bijkomstig” is.

In rechtspraak en rechtsleer wordt veelal uitgegaan van drie (cumulatieve) voorwaarden, waarbij aangenomen wordt dat een economische activiteit “bijkomstig” is wanneer (i) de economische activiteit kwantitatief ondergeschikt is aan de niet-economische activiteiten van de vzw, (ii) er een rechtstreekse of onrechtstreekse band bestaat tussen de economische en niet-economische activiteiten én (iii) de opbrengsten uit de economische activiteit bestemd worden voor de verwezenlijking van de niet-economische activiteiten. 

Hoewel dit op het eerste zicht verhelderend lijkt, leidt een concrete toepassing als snel tot de conclusie dat ook deze toepassingscriteria – in het bijzonder het criterium van de “kwantitatieve ondergeschiktheid” – een zekere appreciatiemarge inhouden en dus op hun beurt voor discussie/interpretatie vatbaar zijn.

Hierdoor kan het in bepaalde gevallen moeilijk worden om te oordelen of een bepaalde economische activiteit  van een bepaalde vzw wel/niet verenigbaar is met artikel 1 V&S-wet, laat staan in te schatten hoe een rechter hierover zou oordelen in geval van betwisting.

Gevolg hiervan is niet alleen een moeilijke evenwichtsoefening bij de opstart van de activiteiten maar ook een sluimerend risico – en in principe dus ook nood aan blijvende waakzaamheid – doorheen het verdere bestaan van de vzw. De aard/omvang van de activiteiten kan gaandeweg immers (geruisloos) evolueren, zodat het niet uitgesloten is dat activiteiten die initieel slechts bijkomstig waren later plots alsnog strijdig bevonden kunnen worden met artikel 1 V&S-wet.

Nieuwe regeling

Het nieuwe verenigingsbegrip in het ontwerp voor het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen maakt een einde aan die rechtsonzekerheid door het verbod op nijverheids- en handelszaken volledig achterwege te laten.

Hetgeen concreet betekent dat vzw’s in de toekomst dus onbeperkt economische activiteiten zouden kunnen verrichten (ongeacht of deze al dan niet bijkomstig zijn).

Voor alle duidelijkheid: de basisfilosofie omtrent het nastreven van een belangeloos doel en het verbod op uitkeringen aan de leden blijven wel behouden en worden als zodanig ook uitdrukkelijk opgenomen in de nieuwe definitie van het begrip “vereniging” (art. 1:2 Wetsontwerp):

Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enige andere persoon behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met die verbod is nietig.”

Bovendien dient tevens opgemerkt dat, vanuit fiscaal oogpunt, de concrete economische activiteiten van een vzw wel nog steeds een impact kunnen hebben op het toepasselijk fiscaal regime. Bij een eventuele uitbreiding van de activiteiten naar aanleiding van de wetswijziging dient bijgevolg rekening gehouden te worden met mogelijke fiscale implicaties.

Grondige hervorming

Het ontwerp voor het nieuwe WVV voorziet daarnaast nog een aantal andere wijzigingen voor de vzw, onder meer wat betreft:

  • het aantal bestuurders (afschaffing van de huidige regel dat het aantal bestuurders in een vzw te allen tijde kleiner moet zijn dan het aantal leden);
  • belangenconflicten in hoofde van bestuurders (invoering van een uitdrukkelijke belangenconflictenregeling); en
  • bestuurdersaansprakelijkheid (invoering van aansprakelijkheidsgrenzen, waarbij de aansprakelijkheid van bestuurders beperkt wordt tot een welbepaald bedrag).

In combinatie met de eerder goedgekeurde uitbreiding van het Wetboek Economisch Recht – waardoor vzw’s ook onderworpen kunnen worden aan insolventieprocedures – betekent dit op korte tijd een grondige hervorming voor de rechtsvorm van de vzw.

Wetgevend proces 

Het ontwerp voor het nieuwe Wetboek Vennootschappen en Verenigingen werd op 25 mei 2018 goedgekeurd door de Ministerraad en werd vervolgens op 4 juni 2018 ingediend bij de Kamer. Sindsdien werden nog verschillende amendementen ingediend en verwerkt. De stemming over de goedkeuring van de finale tekst zal normaal plaatsvinden in november 2018.  Voorlopig is het dan ook nog even afwachten wanneer de vooropgestelde wijzigingen precies in voege zullen treden (al dan niet in aangepaste/afgezwakte vorm).

Volgens de laatste berichten zou, gelet de opgelopen vertraging in het parlementaire proces, de vooropgestelde datum van inwerkingtreding (oorspronkelijk voorzien op 1 januari 2019) alvast uitgesteld worden naar 1 mei 2019. De vooropgestelde overgangsregeling voor bestaande verenigingen zou normaal wel behouden blijven.

Wordt deze timing aangehouden, dan betekent dit concreet:

  • dat het nieuwe WVV automatisch van toepassing zal zijn voor alle verenigingen die opgericht worden vanaf 1 mei 2019;
  • dat voor bestaande verenigingen de dwingende regels van het nieuwe WVV automatisch van toepassing zullen zijn vanaf 1 januari 2020 (met dien verstande dat bestaande verenigingen ervoor kunnen kiezen om zich voordien reeds vrijwillig te onderwerpen aan het WVV).


Auteurs: Sam Van Asch & Kris Van den Broeck

dotted_texture