07/06/11

Blijf ik als ouder nog burgerlijk verantwoordelijk indien ik geen contact meer heb met mijn minderjarig kind?

Art. 1384§2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de vader en moeder beiden solidair aansprakelijk zijn voor de schade die wordt veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.

Concreet betekent dit dus dat zowel vader als moeder zullen worden aangesproken om de uit deze schade voortvloeiende schadevergoedingen te betalen aan de schadelijders.

Deze burgerlijke aansprakelijkheid van beide ouders berust op een vermoeden dat zij een fout hebben begaan bij het houden van toezicht en/of in de opvoeding van hun minderjarig kind.

Indien één van de ouders aan zijn/haar burgerlijke verantwoordelijkheid wil ontsnappen, dient hij/zij een dubbel bewijs te leveren, met name (art. 1384, lid 5 B.W.):

- Dat hij/zij voldoende toezicht heeft uitgeoefend op de minderjarige;
- Dat hij/zij de minderjarige geen fouten heeft gemaakt in de opvoeding van de minderjarige.

Indien aan één van deze twee voorwaarden niet is voldaan, zal de ouder worden veroordeeld om de schadevergoeding te betalen ten gevolge de schade die zijn/haar minderjarig kind heeft veroorzaakt.

Ook de ouder die geen contact meer heeft met zijn minderjarig kind zal dus in principe worden aangesproken. Hij/zij zal het dubbel vermoeden moeten weerleggen om hieraan te ontsnappen.

Voor de ouder die geen contact meer heeft met de minderjarige zal het relatief gemakkelijk zijn om het bewijs te leveren dat hij geen fout heeft geleverd in het toezicht van de minderjarige.

Hij/zij zal bijvoorbeeld door overlegging van een vonnis houdende opschorting van de bezoekregeling of door overlegging van PV’s aangaande niet-naleving van de bezoekregeling kunnen bewijzen dat hij/zij op het moment van het schadeverwekkend feit geen contact had met de minderjarige en dat de minderjarige op dat moment aldus niet onder zijn/haar toezicht stond.

Maar daarenboven zal hij/zij het bewijs dienen te leveren van het feit dat hij/zij geen fout heeft begaan in de opvoeding van de minderjarige. Meer bepaald zal hij/zij moeten aantonen dat hij/zij er alles aan heeft gedaan om gedragsontsporingen van de minderjarige te voorkomen.

De vraag is in hoeverre dit laatste concreet kan bewezen worden.

De rechtspraak is over het algemeen zeer terughoudend om de burgerlijke verantwoordelijkheid van de (afwezige) ouder af te wijzen. Er kan met andere woorden moeilijk bewezen worden dat men geen fout heeft begaan in de opvoeding en dat men er alles aan heeft gedaan om het schadeverwekkend feit te voorkomen.

Zo is bijvoorbeeld het bewijs van afwezigheid van contact tussen ouder en kind niet voldoende om te bewijzen dat men geen fout in de opvoeding heeft begaan. Men zal als ouder in de meeste gevallen toch burgerlijk verantwoordelijk worden verklaard, ook al is er geen contact meer tussen ouder en minderjarige.

Het bewijs dat men geen fout in de opvoeding heeft begaan zou als afwezige ouder geleverd kunnen worden door de nodige attesten bij te brengen waaruit blijkt dat men hulp heeft gezocht voor de minderjarige.

Zo stelde de Jeugdrechtbank te Hasselt bijvoorbeeld dat een vrouw, die op datum van het schadeverwekkend feit al bijna één jaar geen contact meer had met haar zoon, niet burgerlijk verantwoordelijk was voor haar zoon en dus niet diende in te staan voor de schadevergoeding van de schadelijder.

Reden hiervoor was dat zij naar genoegen bewezen had dat er door haar geen fout in de opvoeding noch een fout in het toezicht was gebeurd. Er was geen fout in het toezicht aangezien zij haar zoon bijna één jaar niet had gezien en dit bevestigd werd door een aantal PV’s. Er was geen fout in de opvoeding doordat zij, ondanks het feit dat zij haar zoon niet meer zag, meermaals contact opnam met haar ex-partner en met verschillende hulpdiensten, waaronder het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, om de jongen te helpen en de nodige maatregelen te treffen. Dit bewees zij onder meer door een aantal brieven voor te leggen, gericht aan het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en aan haar ex-partner.

De rechter oordeelde dat zij als afwezige ouder niet meer hadden kunnen doen dan dit.

Samengevat is het voor een (afwezige) ouder niet evident om tegemoet te komen aan de zware dubbele bewijslast van art. 1384,lid 5 BW, maar zeker niet onmogelijk !

Veel hangt echter af van de soevereine appreciatiemogelijkheid van de rechter die hierover moet oordelen.

dotted_texture