08/12/20

Onrechtmatige bedingen – De rechter kan een onrechtmatig beding slechts vervangen onder een aantal voorwaarden

Het Hof van Cassatie heeft verduidelijkt dat een onrechtmatig beding dat nietig is, enkel dan kan vervangen worden door een nationale bepaling van aanvullend recht, als de loutere nietigverklaring negatieve gevolgen zou hebben voor een consument.

Het Hof van Cassatie heeft zich op 9 oktober 2020 uitgesproken over de gevolgen van een nietig onrechtmatig beding. 

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 31 oktober 2019.

Het geschil ging over art. VI.83, 17°, WER dat bepaalt dat in de overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument, in elk geval onrechtmatig zijn, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken het bedrag vast te leggen van de vergoeding verschuldigd door de consument die zijn verplichtingen niet nakomt, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de onderneming die in gebreke blijft.

Overeenkomstig artikel VI.84 WER is elk onrechtmatig beding verboden en nietig, maar blijft de overeenkomst bindend voor de partijen indien ze zonder onrechtmatige bedingen kan voortbestaan.

Het Hof van Cassatie verwees naar rechtspraak van het Hof van Justitie dat stelt dat artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende de oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, hierna Richtlijn 93/13/EEG, zich niet verzet tegen de mogelijkheid van de nationale rechter om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht indien de vervanging strookt met het doel van artikel 6, eerste lid, Richtlijn 93/13/EEG en het mogelijk maakt een reëel evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst te herstellen. Het Hof stelt vervolgens

“Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin door de nietigheid van het oneerlijke beding de rechter verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen en de consument daardoor zou worden geconfronteerd met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen zou worden geschaad. Indien de vernietiging van het contractuele beding evenwel geen negatieve gevolgen heeft voor de consument, dient de rechter het oneerlijk beding buiten toepassing te laten en heeft hij niet de mogelijkheid het te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht.”

Het bestreden vonnis heeft de contractueel bepaalde wederverhuringsvergoeding nietig verklaard op grond van artikel VI.84 WER omdat het niet voldoet aan de wederkerigheidsvereiste van artikel VI.83, 17°. Het heeft een wederverhuringsvergoeding naar gemeen recht bepaald en toegekend zonder echter vast te stellen dat de nietigheid van het beding houdende de wederverhuringsvergoeding noopt tot de vernietiging van de overeenkomst in haar geheel en de consument daardoor wordt geconfronteerd met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen wordt geschaad.
 

dotted_texture