16/02/16

Algemene verhoging van het tarief van de roerende voorheffing tot 27% - Kunnen winsten nog voordelig worden uitgekeerd?

Op 28 december 2015 werd de wetgeving in het kader van de tax shift gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. We zullen hierna op de algemene verhoging van de roerende voorheffing ingaan (Wet van 10 december 2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht).
 

1. Nieuw algemeen tarief van 27% 

Vanaf 1 januari 2016  wordt het basistarief in de roerende voorheffing verhoogt tot 27%. Bovendien wordt dit basistarief veralgemeend, hetgeen inhoudt dat een aantal gunsttarieven worden afgeschaft. De afzonderlijke tarieven van de personenbelasting voor de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen worden gelijklopend aangepast.
 
In het bijzonder wordt het verlaagde tarief in de roerende voorheffing van 15% afgeschaft voor dividenduitkeringen van BEVAK’s en GVV’s (afschaffing artikel 171, 3°quater WIB92) en voor interesten uit de thematische volksleningen (afschaffing artikel 269, §1, 7° WIB92).
 
Niettemin behouden de volgende roerende inkomsten hun gunsttarief van 15% :

  • de interesten van spaardeposito’s voor de interesten die de eerste schijf, die vrijgesteld blijft, overschrijden;
     
  • de interesten van de Staatsbons onderschreven eind 2011, algemeen de “Leterme-bon” genoemd;
     
  • de dividenden van bepaalde nieuwe aandelen van kleine ondernemingen verworven vanaf 1 juli 2013 (VVPR-KMO);
     
  • de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten.

 
De verhoging van het basistarief heeft tot gevolg dat ook liquidatieboni voortaan onderworpen zijn aan roerende voorheffing ten belope van 27%.
 

II. Wijzigingen van de tarieven van de vastklikregeling en de liquidatiereserve

 Hierdoor worden ook de tarieven gewijzigd in het kader van de vastklikregeling (artikel 537 WIB92) en de gewone en de bijzondere liquidatiereserve (artikel 184quater WIB92 en artikel 541 WIB92).
 

a. Vastklikregeling

 Om tegemoet te komen aan de kritiek op de verhoging van de roerende voorheffing op liquidatieboni van 10% naar 25% (nu 27%) heeft de fiscale wetgever in een overgangsregeling voorzien die moest toelaten de in het verleden opgebouwde belaste reserves alsnog vast te klikken aan 10% roerende voorheffing, zodat enkel de later opgebouwde reserves zouden worden onderworpen aan 25% (nu 27%) roerende voorheffing. De vastklikregeling bestond er kort samengevat in dat zowel grote als kleine vennootschappen alle of een deel van hun belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 waren goedgekeurd door de algemene vergadering als een dividend aan 10% roerende voorheffing konden uitkeren, op voorwaarde en in de mate dat minstens het verkregen netto bedrag (na afhouding van 10% roerende voorheffing) onmiddellijk werd ingebracht in het maatschappelijk kapitaal van de uitkerende vennootschap, en dit in de periode van 1 juli 2013 tot uiterlijk tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsloot op 1 oktober 2014.
 
De vennootschappen die gebruik hebben gemaakt van de vastklikregeling worden onderworpen aan een afzonderlijke heffing indien zij de in kapitaal geïncorporeerde reserves voortijdig uitkeren. Wanneer deze kapitaalvermindering volgens dit regime tot stand komt binnen acht jaar na de laatste inbreng in kapitaal, wordt zij beschouwd als een dividend. Het tarief van de personenbelasting en van de roerende voorheffing bedraagt, voor de verleende of toegekende dividenden :
 

  • tijdens de eerste vier jaar volgend op de inbreng : 17 % (voorheen 15%)
     
  • tijdens het vijfde en zesde jaar volgend op de inbreng : 10 %
     
  • tijdens het zevende en achtste jaar volgend op de inbreng : 5 %

 
Voor de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan, wordt de hogervermelde termijn van acht jaar op vier jaar gebracht en het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing, bedraagt voor de verleende of toegekende dividenden :
 

  • tijdens de eerste twee jaar volgend op de inbreng : 17 % (voorheen 15%)
     
  • tijdens het derde jaar volgend op de inbreng : 10 %
     
  • tijdens het vierde jaar volgend op de inbreng : 5%

b. Liquidatiereserve

In aanvulling op de vastklikregeling, die een tijdelijke maatregel betreft, heeft de fiscale wetgever voor kleine vennootschappen in een permanent systeem voorzien onder de vorm van de zogenaamde liquidatiereserve (artikel 184quater WIB92). Deze liquidatiereserve wordt gevormd door een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting vanaf het boekjaar verbonden met aanslagjaar 2015 over te boeken naar één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief. De liquidatiereserve moet op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief worden geboekt en blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning (onaantastbaarheidsvoorwaarde). In het aanslagjaar waarvoor de liquidatiereserve is aangelegd wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd van 10% op het naar de liquidatiereserve overgeboekte winstgedeelte. Dit systeem werd vervolgens uitgebreid voor de boekhoudkundige winst na belasting van de boekjaren verbonden met de aanslagjaren 2013 en 2014 (artikel 541 WIB92).
 
In geval van vereffening van de vennootschap zal de vennootschap noch de aandeelhouder(s) nog enige belasting verschuldigd zijn op de vastgeklikte reserves uitgekeerd boven het maatschappelijk kapitaal.
 
In geval van dividenduitkeringen die voortkomen uit een aantasting van de liquidatiereserve bedraagt de roerende voorheffing 5% of 17% (voorheen 15%) naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief.
 

III. Kunnen winsten en reserves nog voordelig worden uitgekeerd ?

 Niettegenstaande de opeenvolgende verhogingen van de roerende voorheffing blijven er een aantal mogelijkheden bestaan om winsten en reserves uit te keren aan gunstigere tarieven.

 
a. VVPR bis en VVPR ter

 Zo kunnen kleine vennootschappen nog steeds genieten van een tarief van 15% roerende voorheffing (i.p.v. aan 27% roerende voorheffing) op dividenden die :

  • ofwel voortkomen uit een liquidatiereserve die gedurende ten minste 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief. (VVPR-ter)
  • ofwel voortkomen uit nieuwe aandelen op naam die zijn verworven met nieuwe inbrengen in geld en die zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. Indien de dividenden worden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng bedraagt de roerende voorheffing 20%. (artikel 269, §2 WIB92 – VVPR-bis)

Daarnaast kunnen kleine vennootschappen die een liquidatiereserve hebben aangelegd genieten van een tarief van 10% roerende voorheffing in geval van vereffening.
 

b. Interne meerwaarde

Tot slot kunnen zowel grote als kleine vennootschappen overwegen om hun aandelen te verkopen of in te brengen aan een holding die, rechtstreeks of onrechtstreeks, wordt gecontroleerd door de overdrager zelf. Als gevolg van de inbreng of de verkoop van de aandelen zullen de latente meerwaarden die op deze aandelen rusten, worden gerealiseerd. Dergelijke interne meerwaarden zijn niet belastbaar indien de verkoop- of inbrengverrichting kwalificeert als een normale verrichting van beheer van een privévermogen. Teneinde volledige zekerheid te verkrijgen omtrent de vraag of de verkoop- of inbrengverrichting kwalificeert als ‘normaal beheer van privévermogen’ en zodoende niet zal worden belast in hoofde van de inbrenger (als diverse inkomsten aan 33%), kan steeds een voorafgaande beslissing worden aangevraagd bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen.
 
Als gevolg van de inbreng van de aandelen worden de reserves en de latente meerwaarden die voorheen bij uitkering aan de aandeelhouders - natuurlijke personen onderworpen zouden zijn geweest aan 27% roerende voorheffing omgezet in fiscaal gestort kapitaal bij de holdingvennootschap. Op termijn kan dit kapitaal worden verminderd en in principe belastingvrij worden uitgekeerd aan de aandeelhouders[1].
 
In geval van een verkoop van de aandelen aan een holding ontstaat er een schuldvordering van de verkoper ten aanzien van de holding (rekening-courant). Deze schuldvordering kan te allen tijde (belastingvrij) worden terugbetaald aan de verkoper. Ook in deze situatie zullen de reserves en de latente meerwaarden die voorheen bij uitkering aan de aandeelhouders - natuurlijke personen onderworpen zouden zijn geweest aan 27% roerende voorheffing in principe belastingvrij  worden uitgekeerd[2].
 
Om te vermijden dat de belastingadministratie een dergelijke verrichting op basis van artikel 344, §1 WIB92 zou herkwalificeren in een dividenduitkering van de operationele vennootschap aan de natuurlijke persoon (onderworpen aan 27% roerende voorheffing) moet de verkoop- of inbrengverrichting zijn ingegeven door economische motieven (successiedoeleinden, investeringen, beheer van participaties, …).
 
Om het fiscaal risico van belasting van de meerwaarde op aandelen te vermijden kan een Belgische aandeelhouder zich in Luxemburg vestigen vooraleer de meerwaarde op aandelen te realiseren. In tegenstelling tot andere landen voorziet België geen exit-taks in geval van emigratie van een Belgische natuurlijke personen. Het verplaatsen van de fiscale woonplaats impliceert dat de aandeelhouder het Belgische fiscale actieterrein definitief verlaat. De na zijn emigratie gerealiseerde meerwaarde op aandelen zal dan enkel belastbaar zijn in Luxemburg en niet in België. Bovendien kan de Belgische aandeelhouder in Luxemburg genieten van een step up, d.i. een herwaardering van de aanschaffingsprijs van zijn aanmerkelijke belangen (> 10 % van het kapitaal) op de dag van het verplaatsen van zijn woonplaats naar het Groothertogdom. Zo zal de meerwaarde op een aanmerkelijk belang (belastbaar in het Luxemburgs fiscaal recht) worden berekend op basis van het verschil tussen de verkoopprijs en de geschatte verkoopswaarde van de effecten (de marktwaarde dus) op het ogenblik van de verplaatsing van de fiscale woonplaats. In geval van overdracht van de belangen meteen na de verplaatsing van de woonplaats zou er bijgevolg slechts een miniem bedrag aan belasting of zelfs helemaal geen belasting verschuldigd zijn (voor meer informatie in dit verband, zie ons artikel over de fiscale step up in Luxemburg).
  


[1] De dividenduitkeringen van de operationele vennootschap aan de holdingvennootschap komen in aanmerking voor het stelsel van de Definitief Belaste Inkomsten (DBI). Concreet houdt dit in dat de ontvangen dividenden slechts belast zullen worden aan een tarief van 1,7% (i.p.v. 33,99%).

[2] De dividenduitkeringen van de operationele vennootschap aan de holdingvennootschap komen in aanmerking voor het stelsel van de Definitief Belaste Inkomsten (DBI). Concreet houdt dit in dat de ontvangen dividenden slechts belast zullen worden aan een tarief van 1,7% (i.p.v. 33,99%).

dotted_texture