22/09/15

Lichaamsmateriaal en onderzoek - Vermoeden van toestemming bij een overleden donor?

Een patiënt komt te overlijden in het ziekenhuis. Bij deze patiënt werd een zeer agressief gezwel vastgesteld met een tot op heden ongekend proliferatievermogen. U denkt als arts onmiddellijk aan het belang van de medische wetenschap en besluit de tumor na overlijden te verwijderen, om deze aan een diligent wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen. Mag u dat echter zomaar?

Meer informatie leest u in het nieuwe boek, “Naar een commercialisering van menselijk lichaamsmateriaal”, verkrijgbaar bij Intersentia.

1. Uitdrukkelijke en geïnformeerde toestemming

De wegname van deze tumor na het overlijden speelt zich in principe niet langer af binnen de sfeer van de Wet Patiëntenrechten. De patiënt is overleden en de zorgrelatie die bestond komt ten einde. Daarenboven heeft de wegname enkel tot doel onderzoek te kunnen verrichten op het weg te nemen lichaamsmateriaal.

U valt als arts dus binnen het toepassingsgebied van de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal (Wet 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, BS 30 december 2008.) Overeenkomstig deze wet geldt, net zoals voor patiënten, het principe van de geïnformeerde toestemming. Enkel indien de patiënt (in casu donor) bewust, vrij en geïnformeerd heeft ingestemd met de wegname van het materiaal en het gebruik ervan, kan u tot de wegname overgaan.


2. Uitzonderingen – De vermoede toestemming

Op het principe van de uitdrukkelijke, geïnformeerde toestemming bestaan echter uitzonderingen. Zo wordt het belang van andere, levende patiënten en zelfs de medische wetenschap in beperkte mate boven dat van de overleden donor geplaatst, door o.a. een vermoeden van toestemming na overlijden op te nemen in de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal. De donor wordt geacht toe te stemmen, zolang hij zich bij leven niet heeft verzet.

U heeft geen weet van een dergelijk verzet. Op het eerste zicht lijkt u dat kwaadaardig gezwel zomaar te mogen wegnemen. Toch zijn daaraan een aantal belangrijke voorwaarden verbonden, die moeten worden nageleefd. Deze worden deels overgenomen uit de Wet Orgaantransplantatie (Wet 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen). Op deze toepassing van het vermoeden van toestemming is kritiek, doch deze valt buiten beschouwing van de huidige tekst.


a. De wegnemende arts moet informeren naar een mogelijk verzet van de donor

De overledene wordt geacht om toe te stemmen, tenzij hij zich heeft verzet. Daarom moet de arts, alvorens hij tot wegname overgaat, verifiëren of de donor zich al dan niet verzet heeft. Een zorgvuldig arts controleert hierbij zowel de databank bij het Rijksregister, waar de donor zich tegen elke wegname na overlijden kan verzetten of deze net kan goedkeuren, als de mogelijkheid van een informeel verzet. De zorgvuldige arts contacteert daarom minstens de behandelende arts en de na(aast)bestaanden van de overledene en bespreekt de mogelijke wegname, waarna hij verzoekt of de donor zich bij leven hiertegen heeft verzet.

De nabestaanden hebben géén eigen weigeringsrecht, maar zullen waarschijnlijk weet hebben van de wensen van de overledene en dus ook van een mogelijke weigering.

Als de arts nalaat de nabestaanden te contacteren, begaat hij een zware deontologische en juridische fout.


b. De wegname dient te gebeuren met een welomschreven wetenschappelijk doel of met een preventief, diagnostisch, of therapeutisch oogmerk

Het vermoeden van toestemming onderstelt niet dat de overleden donor zomaar systematisch mag worden “geoogst”. Er dient wel degelijk een wetenschappelijk onderbouwd preventief, diagnostisch of therapeutisch oogmerk te worden nagestreefd, zoals bv. de wegname van materiaal voor transplantatie of transfusie bij een derde.

Ook voor wetenschappelijk onderzoek kan een dergelijke wegname, wanneer de wegname gebeurt met oog op een “precies en relevant doeleinde inzake wetenschappelijk onderzoek waarvan de finaliteit is gepreciseerd”. De wetgever wil vermijden dat elke overleden patiënt systematisch van bepaalde organen, weefsels of cellen wordt ontdaan. Toch moet men vaststellen dat deze voorwaarde niet zo stringent is als zij wel lijkt. De wetgever heeft immers nagelaten te preciseren wat een “precies en relevant doeleinde” uitmaakt en vanaf wanneer de “finaliteit is gepreciseerd.” Men kan beargumenteren dat de wegname van tumorcellen of hersenen met oog op de aanleg van een wetenschappelijk relevante collectie lichaamsmateriaal volstrekt geoorloofd is en binnen deze voorwaarde past.


c. Overlijden dient te worden vastgesteld

Het overlijden van de donor moet op moment van schrijven worden vastgesteld door drie artsen, los van de wegnemende arts (of de behandelende arts van de receptor, in geval het materiaal gebruikt wordt voor transplantatie of transfusie). (Art. 11 Wet Orgaantransplantatie juncto art. 12 Wet Menselijk Lichaamsmateriaal.)

Het art. 12 Wet Menselijk Lichaamsmateriaal werd echter gewijzigd, zodat de Wet Menselijk Lichaamsmateriaal nu een eigen bepaling hieromtrent bevat. Vanaf de inwerkingtreding van de wijziging, zal nog slechts één arts het overlijden moeten vaststellen. Deze arts mag niet de wegnemende arts zijn, noch de beheerder van de bank voor menselijk lichaamsmateriaal of intermediaire structuur (beiden o.a. bewaringsinstantie) of de biobank (een bewaringsinstantie strikt voor wetenschappelijk onderzoek) die het materiaal zal ontvangen na de wegname. Een gelijkaardig verbod voor de arts die de ontvanger behandelt werd helaas niet opgenomen.


d. Respect voor het lijk en gevoelens van de nabestaanden

De arts heeft alle stappen doorlopen: hij heeft geverifieerd dat de donor zich niet heeft verzet, ook niet via zijn nabestaanden, er is een voldoende relevant wetenschappelijk oogmerk en het overlijden werd correct vastgesteld. Dan rest er nog één voorwaarde: de wegname dient te gebeuren met respect voor het lijk en met bezorgdheid voor de gevoelens van de nabestaanden. Het lijk dient zo snel mogelijk opnieuw te worden gesloten en opgebaard, om de nabestaande toe te laten het lijk te groeten.

Dit is een uiterst vage wettelijke bepaling, waarbij de arts geacht wordt met enige omzichtigheid te werk te gaan. Het stoffelijk overschot dient op respectvolle wijze te worden behandeld. Als richtlijn zou men moeten hanteren dat de nabestaanden de mogelijkheid moeten krijgen om een herkenbaar, niet-verminkt lijk te groeten.

Het is aangeraden dat de arts voor zichzelf enkele richtlijnen hanteert. Zo zou de arts zich best beperken tot niet- of amper zichtbare ingrepen of insnijdingen, dewelke volledig dienen te worden hersloten. Als de ingreep enkel mogelijk is mits een zichtbare incisie of indien zelfs overwogen wordt een ledemaat te verwijderen, dient de arts zulks eerst te overleggen met de nabestaanden, teneinde deze niet te bruuskeren. Niet enkel de gevoelens van deze nabestaanden worden op deze wijze gerespecteerd, maar ook het vertrouwen dat de bevolking stelt in de arts en de medische wetenschap. Door op een transparante wijze te handelen, kan dit vertrouwen worden gehandhaafd.


3. Besluit

Mag de arts overgaan tot de wegname van lichaamsmateriaal na overlijden? Ja, als…

  • De donor zich bij leven niet verzet heeft.

    • De arts zulks minstens geverifieerd heeft bij het Rijksregister, de behandelende arts en m.i. de nabestaanden.

  • Er een voldoende relevant doel verbonden is aan de wegname, ofwel op diagnostisch, therapeutisch of preventief vlak, ofwel op wetenschappelijk vlak.

  • Het overlijden is vastgesteld.

  • De wegname op een respectvolle wijze gebeurt.
dotted_texture