13/08/19

De kracht van een retroactieve CAO (zelfs voor ex-werknemers)

Feiten

In een vonnis van 10 december 2018 sprak de Nederlandstalige Arbeidsrechtbank te Brussel zich uit in een zaak waarbij de werkgever de persoonlijke bijdrage tot de groepsverzekering betaalde, maar ter compensatie een inhouding deed op het brutoloon van de (ex-)werknemer. 

Dit systeem ontstond nadat de werkgever zich in 1998 in financiële problemen bevond en een ‘voorakkoord’ afsloot met de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties. Hoewel er in het voorakkoord sprake was van een CAO die dit systeem zou formaliseren, werd er uiteindelijk geen CAO afgesloten. Desondanks paste de werkgever de overeengekomen maatregelen vanaf 1 februari 1998 wel toe op de werknemers.

Toen de werknemer in kwestie in 2007 in dienst trad bij de werkgever, ontving deze daarom een (theoretisch) brutoloon waarop meteen een bedrag werd ingehouden op basis van “cao ‘98”. Dit werd ook zo aangegeven op de loonfiches.

Toen de arbeidsovereenkomst eindigde in 2015, eiste de ex-werknemer dat de werkgever hem alle bedragen die onder de noemer “CAO ‘98” werden ingehouden, zou terugbetalen. Aangezien de werkgever dit weigerde te betalen, leidde de werknemer op 13 oktober 2017 een procedure in bij de Arbeidsrechtbank. 

Korte tijd later, op 29 november 2017 sloten de werkgever (inclusief alle andere vennootschappen van de groep) met de drie representatieve vakbondsorganisaties een CAO af, waarin de manier waarop het voorakkoord van 1998 werd uitgevoerd, werd goedgekeurd en dit met retroactieve werking vanaf 1 februari 1998 tot en met 31 december 2016.

Beslissing

De Arbeidsrechtbank besliste dat het – ook al ging het technisch gezien om een loonsverlaging en niet om een inhouding op het loon in de zin van artikel 23 van de Loonbeschermingswet – niet mogelijk was voor de werkgever om eenzijdig het loon te verminderen. Er was volgens de Arbeidsrechtbank evenmin een andere grond of (individuele) toestemming van de werknemer aangezien: 

  • de individuele arbeidsovereenkomst geen vermelding maakte van de vermindering;
  • er geen stilzwijgende instemming of afstand van een recht kon worden vastgesteld (ook al had de werknemer tijdens zijn tewerkstelling nooit geprotesteerd tegen de verlaging), aangezien deze nauwkeurig en uitdrukkelijk moet gebeuren;
  • het voorakkoord van 26 januari 1998 geen CAO was  en de loonsverlaging dus niet rechtvaardigde. Bovendien had het voorakkoord in principe enkel betrekking op werknemers die op 1 februari 1998 al in dienst waren.

Gezien deze elementen, ging het dus om onterecht ingehouden bedragen en zou de werkgever dus verplicht zijn om deze bedragen (+interesten) terug te betalen…

De Arbeidsrechtbank wijst er vervolgens echter op dat de CAO van 29 november 2017, die retroactief is, wél een legitieme basis is voor de toepassing van de loonsverlaging. Het feit dat de CAO pas werd afgesloten nadat de werknemer uit dienst trad, verandert hier niets aan. De Arbeidsrechtbank herhaalt daarbij het standpunt van het Arbeidshof van Brussel dat een CAO terugwerkende kracht kan hebben én bindend is voor alle werknemers die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het CAO in dienst waren. Dit geldt dus ook voor werknemers die op het ogenblik van de sluiting van het CAO niet meer in dienst van de werkgever waren. 

Door een CAO met terugwerkende kracht af te sluiten (en dit zelfs na het inleiden van de procedure door de werknemer) heeft de werkgever dus een loonsverlaging geregulariseerd die ten onrechte werd toegepast gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst was…

Bron: Nederlandstalige arbeidsrechtbank Brussel 10 december 2018, A.R. 17/1832/A

Auteur: Jannes Vanovervelt - Advocaat

dotted_texture