23/12/13

NIEUW WETBOEK ECONOMISCH RECHT

NIEUW WETBOEK ECONOMISCH RECHT

Zoals reeds aangekondigd in onze vorige e-zine, gaat de publicatie en inwerkingtreding van de verschillende boeken van het Wetboek Economisch Recht door.

Het boek dat de wet betreffende de marktpraktijken omzet in het Wetboek Economisch Recht, werd vorige week goedgekeurd in het Parlement. Dit boek integreert grotendeels de wet marktpraktijken van 2010, zonder ingrijpende inhoudelijke wijzigingen. De bepalingen rond het gezamenlijk aanbod, rekening houdende met het arrest van het Europees Hof van Justitie in de Citroën-zaak van 18 juli 2013, blijven ongewijzigd.

Een ander boek dat in het Belgisch recht de rechtsvordering tot collectief herstel (“class actions”) introduceert, wordt binnenkort besproken in het Parlement.

Men verwacht dat alle boeken van het nieuwe Wetboek Economisch Recht vóór de volgende verkiezingen van mei 2014 in werking zullen treden.

Wij houden u uiteraard op de hoogte.

WIJZIGING VAN DE WET VAN 2 AUGUSTUS 2002 BETREFFENDE DE BESTRIJDING VAN DE BETALINGSACHTERSTAND BIJ HANDELSTRANSACTIES

De wet van 22 november 2013, die in het Belgisch Staatsblad van 10 december 2013 is verschenen, wijzigt de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze wet zet de Europese Richtlijn van 16 februari 2011 om, een omzetting die reeds tegen 16 maart 2013 diende plaats te vinden.

Nieuwe standardtermijn van 30 “kalenderdagen”

Volgens deze nieuwe wetgeving dient elke betaling tot vergoeding van een handelstransactie tussen ondernemingen te gebeuren binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag van de ontvangst van de factuur of een gelijkaardig verzoek tot betaling. De wet van 2002 voorzag in een (onduidelijke) termijn van “dertig dagen”. De partijen kunnen contractueel wel een langere betalingstermijn overeenkomen.

Overheidsinstanties

Dezelfde betalingstermijn is voortaan voorzien voor handelstransacties waar een overheidsinstantie de schuldenaar is. In dit geval bedraagt de contractuele maximumtermijn wel 60 kalenderdagen. Voor de overheidsdiensten die gezondheidszorgen verstrekken is de termijn vastgelegd op 60 kalenderdagen.

Verificatietermijn

De wet voorziet nu ook in een termijn om over te gaan tot aanvaarding van de ontvangen goederen of tot verificatie van de geleverde diensten. De maximale duur voor dergelijke procedure mag 30 kalenderdagen niet overschrijden, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen.

Samenvatting

Voor handelstransacties tussen ondernemingen:

Wet van 2 augustus 2002  : Betalingstermijn :

Wettelijke betalingstermijn van 30 dagen, tenzij contractueel anders bepaald.

Wet van 22 november 2013 : Betalingstermijn:

Wettelijke betalingstermijn
van 30 kalenderdagen, tenzij
contractueel anders bepaald.
Partijen zijn toegelaten om termijn
langer dan 60 kalenderdagen
overeen te komen.


Wet van 2 augustus 2002 : Verificatietermijn:

Termijn niet bepaald.

Wet van 22 november 2013 : Verificatietermijn

Termijn van 30 dagen, vanaf
ontvangst goederen of levering
diensten, tenzij contractueel
uitdrukkelijk anders bepaald en niet
kennelijk onbillijk is.

Voor handelstransacties met overheidsinstanties:

Wet van 2 augustus 2002: Betalingstermijn

Wettelijke betalingstermijn
van 30 dagen, tenzij
contractueel anders bepaald.


Wet van 22 november 2013 :Betalingstermijn

Wettelijke betalingstermijn
van 30 kalenderdagen, tenzij
contractueel anders bepaald
(absoluut maximum van 60
kalenderdagen).

Wet van 2 augustus 2002  : Verificatietermijn

Termijn niet bepaald.

Wet van 22 november 2013 :Verificatietermijn

Termijn van 30 dagen, vanaf
ontvangst goederen of levering
diensten, tenzij contractueel en in
eventuele opdrachtdocumenten
uitdrukkelijk anders bepaald en niet
kennelijk onbillijk is.

Betalingsregeling in termijnen

Partijen kunnen betalingsregelingen met betaling in termijnen overeenkomen. In dergelijke gevallen worden, indien één van de afbetalingstermijnen niet op de afgesproken datum wordt voldaan, de interest en de vergoeding uitsluitend berekend over de achterstallige bedragen.

Zoals vroeger mogen partijen een toepasselijke verwijlinterest overeenkomen in geval van laattijdige betaling (mits controle door de rechter in geval kennelijk onbillijk bedrag). De toepasselijke interestvoet is gelijk aan 8 procentpunten boven de basisherfinancieringstransactie-interestvoet van de ECB, daar waar het vroeger gelijk was aan 7 procentpunten. Momenteel bedraagt de interestvoet 8%.

Invorderingskosten en advocatenkosten

De schuldeiser zal voortaan van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht hebben op een forfaitaire vergoeding van 40 euro voor de invorderingskosten. Bovenop dit forfaitaire bedrag heeft de schuldeiser bovendien recht op een redelijke schadeloosstelling voor alle andere opgelopen invorderingskosten die dat vaste bedrag te boven gaan, bijvoorbeeld advocatenkosten of kosten van incassobureaus. De nieuwe wetgeving voorziet nu duidelijk dat deze forfaitaire vergoeding verschuldigd is bovenop de forfaitaire rechtsplegingvergoeding.

Het cumulverbod tussen forfaitaire vergoeding en rechtsplegingsvergoeding, dat wegens de niet-inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010 nog bestond, wordt dus definitief afgeschaft.

In geval van een kennelijk onbillijke interestvoet kan de rechter voortaan niet alleen een te hoge interestvoet herleiden, maar hij kan nu ook een te lage interestvoet laten stijgen.

Onbillijk beding

De wet beschouwt nu bepaalde contractuele bedingen als van rechtswege onbillijk, zoals het contractuele beding of de praktijk die de betaling van interest voor betalingsachterstand uitsluit of deze die een vergoeding van invorderingskosten uitsluit.

Inwerkingtreding

De wet is retroactief op 16 maart 2013 in werking getreden, datum waarop de richtlijn ten laatste diende omgezet te worden. Zij is van toepassing op betalingen in uitvoering van overeenkomsten gesloten, vernieuwd of verlengd na 16 maart 2013. De wet is in elk geval van toepassing op betalingen in uitvoering van lopende overeenkomsten gedaan twee jaar na 16 maart 2013.

DE KBO-INSCHRIJVING: MEER DAN EEN FORMALITEIT

Op basis van de zogenaamde KBO-Wet (Wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen) zijn ondernemingen onder meer verplicht zich in te schrijven in de Kruispuntbank der Ondernemingen voor de activiteiten die zij uitvoeren.

Deze inschrijving is niet alleen nodig om een uniek ondernemingsnummer te bekomen, maar is bovendien cruciaal bij de verdere activiteiten van een onderneming. Artikel 14 van de KBO-wet bepaalt immers dat indien een vennootschap dagvaardt op basis van een activiteit waarvoor zij niet is ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen, de dagvaarding niet-ontvankelijk is.

Zo kan een professioneel schoonmaakbedrijf ingeschreven onder de categorie “algemene reiniging van gebouwen” geen vordering instellen voor het schoonmaken van ramen of reinigen van tapijten aangezien dit een aparte activiteit is volgens de “nomenclatuur” in de Kruispuntbank der Ondernemingen.

De onderneming kan deze niet-ontvankelijkheid niet regulariseren tijdens de procedure en zal dus de procedurekosten moeten betalen. De onderneming dient haar inschrijving in de Kruispuntbank der Ondernemingen te regulariseren alvorens een nieuwe dagvaarding uit te brengen.

Het Hof van Cassatie heeft in een recent arrest van 8 februari 2013 bevestigd dat een dagvaarding uitgebracht voor een vordering die verband houdt met een activiteit waarvoor de onderneming niet is ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen, niet-ontvankelijk is en hierbij nogmaals bevestigd dat de dagvaarding aan beide ontvankelijkheidsvoorwaarden dient te voldoen:

• De KBO-inschrijving dient de activiteit te betreffen waarop de vordering gesteund is; en
• De activiteit dient te beantwoorden aan het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op die datum is ingeschreven.

De niet-ontvankelijkheid kan niet worden geregulariseerd tijdens de procedure en de onderneming zal worden veroordeeld tot de gerechtskosten en rechtsplegingsvergoeding. Het feit dat de activiteit wel kadert in het maatschappelijk doel van de onderneming, is hierbij irrelevant.

DE RECHTER KAN GEEN SCHADEBEDING NIETIG VERKLAREN

Het Hof van Cassatie heeft op 12 april 2013 (C.12.0498.N) een arrest geveld nadat een voorziening werd ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 16 april 2012, zetelend in graad van beroep.

De rechtbank van eerste aanleg was van oordeel dat een clausule in een huurovereenkomst als een verboden strafbeding diende te worden beschouwd en dat de vastgestelde schadevergoeding “kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden”. Op grond hiervan heeft de rechtbank de clausule nietig verklaard.

Het Hof van Cassatie herinnert er in haar arrest aan dat de rechter volgens artikel 1231, §1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de straf die bestaat in het betalen van een bepaalde geldsom, kan verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden.

Op basis van artikel 1231, §1, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter dus het strafbeding niet nietig verklaren wanneer het bedrag hoger is dan de potentiële schade, maar kan hij enkel het overeengekomen bedrag verminderen.

dotted_texture