18/05/18

Nieuw wetgevend kader voor de minnelijke schikking

Krantenkoppen en citaten als "Afkoopwet in strijd met Grondwet" (De Tijd 2 juni 2016), "Afkoopwet lijkt dood en begraven" (De Standaard 22 november 2016), en "De minnelijke schikking is op sterven na dood" (Yves LIÉGEOIS in Knack 12 juli 2016) bleven lang actueel, maar verloren op 12 mei 2018 alsnog alle relevantie.

Het hing al even in de lucht (zie ook de Eubelius Spotlights december 2017) en afgelopen zaterdag  was het dan zo ver: de wet van 18 maart 2018 houdende wijzigingen van diverse bepalingen van het strafrecht, de strafvordering en het gerechtelijk recht trad in werking. Deze wet beoogt (onder meer), door middel van een aangepast wetgevend kader, het verval van de strafvordering mits betaling van een geldsom (beter gekend als "minnelijke schikking") nieuw leven in te blazen.

Aan het verhaal van de minnelijke schikking kwam op 2 juni 2016 vroegtijdig een einde toen het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de procedure voor de minnelijke schikking in haar toenmalige vorm de Grondwet schond. Het Hof oordeelde in die zin, omdat deze procedure nog kon plaatsvinden nadat de strafvordering werd ingesteld, maar zonder dat een rechterlijke controle werd uitgeoefend op het verval van de strafvordering, terwijl dergelijke rechterlijke controle (door een onderzoeksgerecht, een rechtbank of het hof van beroep) wel steeds aanwezig is wanneer een zaak wordt afgesloten door een buitenvervolgingstelling, vrijspraak of veroordeling. Dat een minnelijke schikking op het enkele initiatief van het openbaar ministerie werd uitgevoerd, waarbij de bevoegde rechterlijke instantie zich moest beperken tot controle op de naleving van de vormvereisten, was voor het Grondwettelijk Hof onaanvaardbaar.

Het openbaar ministerie trachtte aan deze kritiek reeds tegemoet te komen door in een (zij het officieuze) aangepaste procedure te voorzien, maar verschillende onderzoeksgerechten, rechtbanken en hoven van beroep weigerden deze aangepaste procedure toe te passen bij gebrek aan wettelijk kader.

Hieraan wordt nu verholpen door de wet van 18 maart 2018 houdende wijzigingen van diverse bepalingen van het strafrecht, de strafvordering en het gerechtelijk recht.

Sinds 12 mei 2018 is het opnieuw mogelijk om (op wetsconforme wijze) een minnelijke schikking af te sluiten met het openbaar ministerie. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof werd een aangepaste procedure uitgewerkt, waarvan de proportionaliteitstoets de voornaamste aanvulling is.

Concreet zal de bevoegde rechter, net als vroeger, moeten nagaan of:

  • De feiten zich inderdaad lenen tot een minnelijke schikking, en
  • De betrokkene de vereiste betalingen heeft verricht (namelijk de desgevallend verschuldigde belastingen of sociale bijdragen of een schadevergoeding aan het slachtoffer).

Anders dan voorheen stopt het hier evenwel niet voor de rechter. De rechter zal immers ook moeten nagaan of de door het openbaar ministerie voorgestelde minnelijke schikking in verhouding staat tot de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte, en deze laatste de minnelijke schikking uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard. Het is pas wanneer de rechter van oordeel is dat dit inderdaad het geval is, dat hij de minnelijke schikking zal bekrachtigen. Anders dan voorheen moet de door het openbaar ministerie bepaalde som bovendien niet meer vóór de bekrachtiging van de minnelijke schikking worden betaald, maar pas na de bekrachtiging door de rechter. Het is pas na de bekrachtiging én de betaling van deze geldsom dat de strafvordering vervalt.

Wanneer de bevoegde rechter de minnelijke schikking niet bekrachtigt of de onderhandelingen tussen de betrokken partijen afspringen, moeten de in het kader van de onderhandelingen meegedeelde documenten uit het dossier worden verwijderd. Noch deze documenten, noch eventuele mondelinge verklaringen kunnen tegen de betrokkene worden gebruikt gedurende het verdere verloop van de procedure. De enige invloed van de minnelijke schikking op de latere strafprocedure is de schorsing van de verjaring. Sinds 12 mei 2018 wordt de verjaring van de strafvordering immers geschorst vanaf het voorstel tot of de vraag naar een minnelijke schikking tot op het ogenblik van de niet-bekrachtiging van het akkoord, de beslissing van het openbaar ministerie om geen toepassing te maken van deze mogelijkheid of de vaststelling dat de minnelijke schikking niet (tijdig) werd uitgevoerd.

Tot slot past het nog mee te geven dat de wet van 18 maart 2018 houdende wijzigingen van diverse bepalingen van het strafrecht, de strafvordering en het gerechtelijk recht ook de procedure betreffende het verval van de strafvordering mits naleving van een aantal voorwaarden heeft aangepast, en dit conform de aanpassingen van de regeling van de minnelijke schikking. Ook dergelijke procedures zullen voortaan enkel door de rechter kunnen worden bekrachtigd wanneer deze van oordeel is dat de voorgestelde regeling in verhouding staat tot de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte.

Tom Bauwens
tom.bauwens@eubelius.com


Margot Vandebeek
margot.vandebeek@eubelius.com

dotted_texture