19/10/18

De komende jaren twee vigerende wetboeken vennootschapsrecht in België?

Inleiding

Ondernemers zijn mensen die enerzijds risico’s nemen maar anderzijds risico-avers in het leven staan. Waarom? Omdat zij die risico’s graag voorbereiden, berekenen en inschatten en zo –idealiter- een zogenaamd ‘gecalculeerd risico’ nemen, of dat toch hopen. Deze schijnbare tegenstrijdigheid is eigen aan het wezen van de ondernemers en impliceert dat zij graag duidelijkheid verkrijgen omtrent allerlei gegevens en situaties, alvorens zij beslissingen nemen. Twee grote disciplines zorgen op dit vlak echter continu voor chaos en onzekerheid: de economie en het recht, beide worden immers vaak gestuurd door één of andere -vaak wisselende- politiek.

Daar waar de economie al vanouds gekenmerkt wordt door voorspelbare onvoorspelbaarheid (bvb.: er komt een zoveelste nieuwe economische crisis (=voorspelbaar), we weten gewoon nog niet wanneer (=onvoorspelbaa)), was dit eigenlijk tot voor enige tijd nog niet zozeer het geval voor het recht: wetten en wetboeken hielden soms lang stand (soms nog steeds overigens, ons Burgerlijk Wetboek wordt pas in de toekomst vervangen en vierde in 2004 nog zijn 200steverjaardag) en rechtspraak moest –idealiter- zorgen voor rechtlijnige toepassing van deze wetboeken en wetten. 

Maar…de tijden veranderen, het was u ongetwijfeld ook al opgevallen. En dus kon het recht niet (meer) achterblijven en worden we dezer jaren overspoeld met nieuwe wetten en wetboeken1. Dat hieruit nieuwe rechtspraak ontstaat en zal ontstaan hoeft niet te verbazen, het ene leidt tot het andere met alle onzekerheden van dien. Sommige eminente professoren en practici spreken van “wetgevingsinflatie” of “regelbesitas”, vele anderen hebben het over een “tsunami”, “lawine” of “potpourri” aan wetten…allen hebben zij één ding gemeen, deze termen klinken niet onverdeeld positief. Al deze mensen wegzetten als klagers en ontevredenen lijkt bijgevolg iets te gemakkelijk, er is een te grote consensus over de dissensus. De kennis en toepassing van het recht is, meer dan ooit tevoren, een zeer complexe activiteit geworden door de vele wijzigingen dezer jaren.

Deze hervormingsdrang manifesteert zich ook in het ondernemingsrecht, en daar maakt het vennootschapsrecht een belangrijk onderdeel van uit. Het vennootschapsrecht stelt ondernemers immers in de mogelijkheid om hun activiteiten te ontwikkelen via vennootschappen (of andere rechtspersonen) en zo persoonlijke risico’s te beperken en complexe samenwerkingen te organiseren. Het vennootschaps-recht is daarmee een cruciale schakel in het ontstaan en bestaan van vele ondernemingen.

Voor ondernemers (waaronder ook de vele vrije beroepers) is het dus belangrijk te kunnen weten wat het vennootschapsrecht hen de komende jaren zal toelaten dan wel verplichten.

Het oude en het nieuwe wetboek

Vandaag wordt het Belgische vennootschapsrecht in grote mate geregeld door het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999 (traditioneel afgekort als “W.Venn.”) en de daarvan afgeleide reglementering en rechtspraak. Aan de wieg van dit ‘oude’ wetboek stond reeds Koen Geens, toen in zijn hoedanigheid van professor vennootschapsrecht en aanvoerder van het Jan Ronse Instituut van de K.U. Leuven.

Ondertussen zijn we nog geen 20 jaar verder en heeft de professor als Minister van Justitie een volledig nieuw wetboek laten voorbereiden, het zogenaamde Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (afgekort “WVV”). Het wetsontwerp ter zake dateert van 4 juni 2018en kwam recent in het nieuws door een kritisch Advies van de Raad van State van 13 september 20183. De afdeling Wetgeving van de Raad van State maant aan om “het ontwerp aan een volledig heronderzoek te onderwerpen” om vervolgens 43 pagina’s aan opmerkingen te formuleren. 

Gelet op dit advies kan niet uitgesloten worden dat de inwerkingtreding van het WVV, die eerder vooropgesteld was tegen 1 januari 2019, mogelijk vertraging zal oplopen. Of de inwerkingtreding nog zal gebeuren vóór 26 mei 2019, namelijk wanneer de federale (en regionale) verkiezingen (ten laatste) zullen plaatsvinden in België, is evenmin zeker, al zal men er ongetwijfeld alles aan doen om deze deadline te halen. Zo niet riskeert het hele project wel bijzonder veel vertraging op te lopen, als men bedenkt hoe lang federale formaties in België soms kunnen duren.

Het hoeft geen betoog dat dit zorgt voor een eerste vorm van onzekerheid op korte termijn inzake timing en planning. Welke rechtsvorm zal uw vennootschap binnenkort best hebben, want verschillende bestaande vennootschapsvormen zullen wegvallen in het WVV? Heeft het nut om nu nog statuten te wijzigen als binnenkort alles misschien zal veranderen en u dan twee keer naar uw notaris moet gaan met alle kosten van dien? Wat met verenigingen en stichtingen? Welke kapitaal-verplichtingen zullen er zijn? Is het nuttig om voor dit alles nog even te wachten op het nieuwe WVV?

Het toekomstige overgangsrecht

Een bijkomende factor van onzekerheid zal veroorzaakt worden door het feit dat er tussen het oude en het nieuwe wetboek een lange overgangsfase zal worden ingelast, waarbij de beide wetboeken de facto naast mekaar zullen blijven bestaan en dit –voor sommige aspecten- gedurende verschillende jaren.

Om dit te begrijpen dient men te kijken naar de opheffings- en overgangsbepalingen die in het huidige wetsontwerp van WVV zijn opgenomen in Hoofdstuk IV. Het wetsontwerp van WVV schaft het W.Venn. niet volledig af en hanteert verschillende termijnen gaande van 1 jaar tot zelfs 10 jaar na de publicatie van het wetboek in het Belgisch Staatsblad, waarbij bestaande vennootschappen gedurende enige tijd zullen kunnen kiezen hun statuten al of niet aan te passen. Voor “dwingende bepalingen” (kent u deze allemaal?) gelden dan weer andere termijnen, alsook voor na inwerkingtreding opgerichte vennootschappen (of verenigingen en stichtingen).

De manier waarop deze overgangsbepalingen zijn geschreven is verwarrenden laat niet toe om eenvoudig te bepalen wat de consequenties zullen zijn. Er zijn vele vragen die men zich zal moeten stellen. Wat met statuten die nog niet zijn aangepast terwijl het WVV wel van toepassing zal zijn, zijn niet-WVV-conforme bepalingen dan nog wel afdwingbaar? Welke geschillenregeling geldt er voor twistende aandeelhouders van een ‘oude’ vennootschap, als deze aandeelhouders zelf ‘nieuwe’ vennootschappen zijn? Op welke kapitaalregels of aansprakelijkheidsregels mag een schuldeiser zich beroepen ten opzichte van een ‘oude’ vennootschap? Een fusie tussen een ‘oude’ vennootschap en een ‘nieuwe’ vennootschap, gebeurt die volgens het oude of het nieuwe wetboek? Zullen er in de toekomstige Ondernemingsrechtbank aparte kamers komen voor de geschillen over het oude dan wel het nieuwe wetboek? Immers: hoe zal de rechtspraak evolueren als er simultaan twee wetboeken bestaan die soms volstrekt andere principes en terminologie hanteren? Het overgangsrecht zal een cruciale rol spelen bij het beantwoorden van dit soort vragen, en riskeert in de huidige vorm aanleiding te geven tot discussies.

Besluit

Het vennootschapsrecht zal ingrijpend wijzigen de komende jaren, wat zorgt voor onzekerheid. Eerst en vooral op korte termijn omdat er nog steeds geen duidelijkheid bestaat omtrent de inwerkingtreding van het nieuwe WVV, nu deze vertraging kan oplopen door het recente advies van de Raad van State en de vele recente amendementen. Daarnaast ook op langere termijn omdat het wetsontwerp van WVV voorziet in een complexe overgangsregeling die er –in de huidige tekstvorm- voor zou zorgen dat er gedurende verschillende jaren de facto twee wetboeken inzake vennootschapsrecht tegelijk zullen gelden, het oude W.Venn. en het nieuwe WVV. U zal dus niet alleen het oude wetboek moeten blijven kennen, u moet ook het nieuwe wetboek leren kennen én ook liefst weten wanneer u het oude en/of het nieuwe moet toepassen.

Het feit dat het nieuwe wetboek op bepaalde vlakken voor een grote verandering van belangrijke principes uit het rechtspersonenrecht opteert (bvb. de afschaffing van kapitaalverplichtingen of van bepaalde vennootschaps-vormen, en alle daaraan verbonden gevolgen), maakt de nood aan duidelijk overgangsrecht alleen maar groter.

De paradox van dit alles is dat de wetgevende instanties van ons land blijkbaar veel zaken willen ‘vereenvoudigen’, maar dat het resultaat in een eerste fase toch zal zijn dat alles complexer wordt hetgeen uiteraard zorgt voor onzekerheid en onduidelijkheid.


1 Zie hierover ook Legal Spotlight Jaargang 2017 Nr1.

2 Parl.St., Kamer, 2017-18, nrs. 54-3119/001 en 002.

3 Parl.St., Kamer, 2017-18, nr. 54-3119/007.

4 Soms is de ontwerp-wettekst zelfs compleet tegenstrijdig: artikel 22 bepaalt immers dat “het W.Venn. (…) wordt opgeheven”, terwijl artikel 25 bepaalt dat sommige rechtspersonen “blijven beheerst door het W.Venn.”…

dotted_texture